Zoon van de kapitein van de Dr. C. Lely, de boot tussen Harderwijk en Lelystad

1 geïnteresseerde

Bob Flobbe beleefde, samen met een groepje andere kinderen, de jeugd van zijn leven op werkeiland Lelystad!

Huis familie Flobbe

Huis van de familie Flobbe op het Werkeiland. De foto is genomen vanuit de tuin van Van der Vlies die er nog niet woonde, januari 1954 (Privécollectie Bob Flobbe)

Alle rechten voorbehouden

Vanaf 1952 voer mijn vader als kapitein met de Dr. C. Lely een dagelijkse dienst Harderwijk – Lelystad-eiland (nu Lelystad Haven). De weekeinden lag de boot in Vollenhove. Daar woonden wij. Na de stormramp in Zeeland op 1 februari 1953 werden bijna alle baggermolens, hijskranen en ander materiaal van de dijkbouw Oost Flevoland ingezet in Zeeland om daar de dijken te herstellen. De dijkbouw en inpoldering van Oostelijk Flevoland werd een jaar vertraagd. Omdat de bouw aan gemaal en sluis te Lelystad (haven) gewoon door konden gaan, woonden er voorjaar 1953 circa negen gezinnen van met name toezichthouders en wachtsmannen op het eiland. Omdat alles langer zou duren stelde de Directie Zuiderzeewerken dat er dan toch maar permanent een boot met bemanning op Lelystad-eiland gestationeerd moest zijn. Zo verhuisden wij juni ‘53 naar Lelystad-eiland naar een houten huisje van 5 bij 9 meter met ons gezin. Ik was 7 jaar.

De eerste jaren was het nog rustig op het werkeiland. Met het stijgen van het aantal bewoners kwam ook de nostalgie naar boven naar die rustige tijden. Naar de saamhorigheid van de beginjaren. Mijn moeder schreef hierover dit gedicht:

Heimwee

1. Toen Lelystad nog nauw’lijks was
een stukje dijk, rondom omgeven
door water, onafzienbaar ver,
toen moesten er al mensen leven.

2. En ieder die er wonen ging
had het gevoel te emigreren.
Met dit verschil dat men desnoods
als ‘t tegen viel, terug kon keren.

3. De aandacht werd zes dagen lang
door arbeid in beslag genomen.
Het leven was er koud en hard
en gaf geen tijd voor zoete dromen.

4. Maar na de arbeid kwam de rust,
de zondag, langer dan zes dagen.
Bij helder weer zag men de kust,
de lijn der Veluwe vervagen.

5. En de gedachten gingen traag,
naar wat eenmaal werd verlaten.
De oude kerk, het drukke plein
en de verlichte winkelstraten.

6. Vanuit de verte leek het steeds
veel mooier dan het ooit kon wezen.
Het heimwee dat ons overviel,
deed dikwijls ons de stilte vrezen.

7. Dat alles is veranderd sinds,
we door de Knardijk zijn verbonden.
En w’ over de verharde weg,
de vaste wal bereiken konden.

8. Maar ach, die weg werd niet gemaakt
slechts voor ons zelf of onze vrinden.
Al spoedig bleek dat iedereen
die nieuwe dijkweg wist te vinden.

9. En nu wij worden overstroomd
door autobussen vol toeristen,
verlangen wij de rust terug
van toen wij nog niet alles wisten.

L. Flobbe-Schouwstra, 1958

Alle rechten voorbehouden