Ontwikkeling van het waterbeheersingssysteem van Almere

Tijdens de voorbereiding en ontwikkeling van Almere speelden er verschillende vragen met betrekking tot het ontwikkelen van het waterbeheersingssysteem. Deze vragen hadden enerzijds betrekking op de ontwikkeling van het systeem van open waterlopen en de daarbij behorende constructies, anderzijds op de te verwachten wijzigingen in het grondwaterregime.

Afgescheiden gracht waarvan de waterbalans is bepaald

Afgescheiden gracht in Almere-Haven waarvan de waterbalans is bepaald (foto Bart Schultz).

Alle rechten voorbehouden

Voor wat de open waterlopen betreft was natuurlijk van belang aan welke voorwaarden het systeem in een nieuw stedelijk gebied moest voldoen. Daarnaast speelde de vraag hoe het systeem moest worden ingepast in het totale systeem van de polder Flevoland. Met betrekking tot de te verwachten wijzigingen in het grondwaterregime speelde, naast de invloed op de te verwachten inklinking van de bodem in het Almere-gebied, vooral de zorg om dalingen van de grondwaterstand in het Gooi.

In de polder Flevoland is wat het waterbeheer betreft sprake van twee afdelingen: de Hoge Afdeling met een waterpeil van 5,20 meter beneden NAP (Normaal Amsterdams Peil) en de Lage Afdeling met een peil van 6,20 meter beneden NAP. Zie mijn eerdere bijdrage aan Flevolands Geheugen over de Bemaling van de polder Flevoland.

Voor wat de open waterlopen betreft waren de vragen vooral welke streefpeilen in de verschillende kernen van Almere moesten worden gekozen, wat het percentage open water zou moeten zijn, en hoe de waterlopen in de stadskernen zouden moeten worden aangesloten op de waterlopen in het landelijk gebied van de polder. Hierbij speelden ook de hoogte van de bodem en de hoeveel inklinking die kon worden verwacht een rol. Daarbij was van belang dat in de beginfase veruit de meeste bouwterreinen werden opgehoogd met een meter zand, vooral om gedurende zomer en winter door te kunnen bouwen. De inklinking die destijds in deze situatie werd verwacht bedroeg ruim een meter.

Op basis van de beschikbare informatie is toen gekozen voor een streefpeil voor Almere-Haven van 4,80 meter NAP, voor Almere-Stad van 5,50 meter beneden NAP, en voor Almere-Buiten van 5,80 meter beneden NAP. Voor de andere kernen kon het streefpeil later worden bepaald. Een blik op de waterpeilenkaart van het Waterschap Zuiderzeeland leert dat deze peilen ruim veertig jaar later nog steeds worden gehandhaafd. Met de gekozen peilen konden Almere-Haven en Almere-Buiten over stuwen lozen op respectievelijk de Hoge en de Lage Vaart. Almere-Stad moest worden onderbemalen op de Hoge Vaart. Daarvoor is in 1981 het gemaal met de passende naam Leeghwater gebouwd, vernoemd naar de beroemde waterbouwer uit de 17e eeuw, Jan Adriaansz. Leeghwater. Zie mijn eerdere bijdrage aan Flevolands Geheugen over De plannen van Leeghwater voor droogmaking van het Haarlemmermeer.

Bij het gescheiden rioleringssysteem dat in Almere zou worden toegepast, waarbij het regenwater via ondergrondse rioolbuizen naar de stadsgrachten zou worden afgevoerd en het huishoudelijk en industrieel afvalwater naar een waterzuiveringsinstallatie, werd een minimum van tenminste drie procent open water noodzakelijk geacht. In Almere-Stad is uiteindelijk een groter percentage ontstaan door inpassing van het Weerwater in het systeem.

Met betrekking tot de inpassing van het waterbeheersingssysteem van Almere in het totale systeem van Flevoland speelde de zorg dat de versnelde afvoer uit de stadskernen een extra belasting zou vormen voor het landelijk gebied. We hebben toen met een daarvoor ontwikkeld niet-stationair computermodel extreme situaties in de Hoge en de Lage Vaart doorgerekend. Hieruit bleek dat de afvoergolf uit het stedelijke gebied al voor een deel uitgemalen uit de polder was voordat de afvoergolf vanuit het landelijke gebied op gang kwam. Daarop werd toestemming verkregen om de stedelijke systemen op deze basis aan te leggen.

In verband met het grondwater was van belang dat Almere is gebouwd op een ondergrond overwegend bestaande uit een ongeveer vijf meter dikke en vrijwel ondoorlatende kleilaag. Onder die kleilaag bevindt zich een meer dan honderd meter dikke, maar goed doorlatende zandlaag. De van belang zijnde mogelijke wijzigingen in het grondwaterregime in de kleilaag betroffen de te verwachten inklinking. Wat betreft de zandlaag speelde vooral de vraag welke grondwaterstanden te verwachten waren in Almere zelf en in het Gooi.

Om hierin inzicht te krijgen hebben we met een daarvoor ontwikkeld stationair computermodel de situatie voorafgaand en na voltooiing van de bouw van Almere met het daarbij behorende waterlopenstelsel gesimuleerd, waarbij vooral de stadsgrachten van belang waren. Hierbij bleek dat de aanleg van de stadsgrachten in Almere-Haven zou kunnen leiden tot grote verlagingen in de grondwaterstanden in de zandlaag en daarop volgende inklinking van de bovenliggende kleilaag. Ook voor het Gooi kon een zekere daling van de grondwaterstand worden verwacht. Daarop is besloten om de stadsgrachten van Almere-Haven van een vrijwel ondoorlatende bodem te voorzien. Bij latere berekeningen is gebleken dat een dergelijke kostbare constructie voor de grachten in de andere stadskernen niet nodig zou zijn, omdat deze kernen verder van de dijken af liggen.

Op basis van de hier beschreven principes is het waterbeheersingssysteem van Almere aangelegd en geleidelijk in samenhang met de ontwikkeling van de bevolking uitgebouwd. Inmiddels zitten we vrijwel op de maximale bevolkingsomvang van 250.000 inwoners waarvan toen is uitgegaan. Eventuele verdere bevolkingsgroei en wijzigingen in het klimaat zullen de komende tijd wellicht nadere aanpassingen noodzakelijk maken.

Alle rechten voorbehouden

Media