Hoe kwam je aan een woning in Flevoland in 1963?

1 geïnteresseerde

Henk Terpstra vertelt:

dronten1962

Bouwwerkzaamheden in Dronten, januari 1962 (foto Harry Pot, Nationaal Archief/Anefo, Public Domain).

Waarom gingen mensen naar Flevoland? Er was woningnood. In Flevoland kreeg je een nieuwe woning. Klaar. Persoonlijk. Mijn vrouw Han(neke) en ik woonden in Leeuwarden. Via inwoning boven bij oma, die eigenaar was, werden wij ingezetenen van Leeuwarden. Met een huisadres, simpel klaar en helder zou je denken. Oma verhuisde naar een bejaardenappartement. Wij hadden de gehele woning ter beschikking en het opknappen van het twintiger jaren huis kon beginnen. Dreigbrieven van de gemeente Leeuwarden. U wordt er uitgezet. Reden; u bent beiden geen zestig jaar. Wij lagen daar geen moment wakker van. En nu komt het! De ambtenaren gingen oma opzoeken in Franeker en dreigden met sancties. Oma, diepe tachtiger, sliep er niet van en de dokter kwam met pillen. We waren 23 jaar, trots, eigengereid en bezaten beiden een grote mate oplossend vermogen. (Nu zou ik die betreffende ambtenaar “opgeknoopt “hebben.)

Ik solliciteerde als elektromonteur bij de firma Wouda in Dronten. Alles werd mondeling besproken: salaris, werkzaamheden, e.a.. Maar niet de woning! Dat liet ik schriftelijk vastleggen. Met een termijn van oplevering. Waarom ik geen ontslag kon krijgen via het GAB bleek later. Bij elektron “Backer en Rueb” installeerde en regelde ik elektriciteitscentrales en graansilo’s in. Dat werk was er in 1963/1964 in Oostelijk Flevoland niet bleek later. Ondanks toezeggingen door de man met een groot ego.

De eerste week van mijn werkzaamheden voor de Firma Wouda kwam ik er achter dat zijn bedrijf geen enkele invloed had op de verdeling van de woningen. De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders bepaalde dat. De Rijksdienst-ambtenaar die ons eerder kwam screenen in Leeuwarden trof mij alleen thuis. In de achterkamer was ik mijn motorfiets aan het onderhouden. Mijn handen waren zo vies, dat ik ze eerst heb gewassen voor ik de ‘brave borst’ een hand kon geven. Deze ambtenaar bleek voor mij een ‘goudhaantje’. (Voor de ‘niet-snappers’: de Rijksdienst ging destijds bij verloofd mannelijk potentieel personeel in de linnenkast loeren bij de a.s. schoonmoeder. Of het linnen wel goed lag! Zeg maar sergeantengedrag naar rekruten toe). Deze ambtenaar - helaas te vroeg overleden - verstond zijn vak. Was geen mierenneuker of planktonpijper. Realist. Hij deelde mij mee dat Flevoland een tekort had aan geschoolde vakmensen. Boekhouders genoeg.

U snapt het al. De brief en mijn dreigement dat ik ging vertrekken als ik geen woning kreeg werkten. Een week later kreeg ik een woning toegewezen. En nu wordt het leuk! Er waren destijds drie “baronnen” in de polder. De bedrijven Fokker, Timmer en Wouda. Ik werd bij directeur Wouda op kantoor geroepen. “Wat jij mij geflikt hebt durfde ik mijn baas niet aan te doen” was de eerste zin van Wouda. "Hoezo," was mijn wedervraag. "Wat heb ik misdaan?"“Moet ik daar in Zwolle bij de Rijksdienst op het matje komen." "Krijg ik daar op mijn donder” zegt Wouda. U begrijpt dat ik moeite had om niet te grijnzen. In mijn “onschuld” vraag ik waarom dan? Feit: Wouda kreeg op zijn kop van een integer ambtenaar die eerder opzichter was. Vele malen geschoffeerd omdat hij werk afkeurde. Dat hij dan van ‘hogerhand’ uit Zwolle moest goedkeuren. Deze integere opzichter (die nimmer kerst- en paaspakketten aannam) heeft zich door schriftelijke zelfstudie opgewerkt en werd daar de ‘hoge ambtenaar’ die Wouda de les las. Saillant detail. Deze man is later getrouwd met de oudste dochter van Wouda. Ik denk dat Wouda daar geen probleem mee heeft gehad. Hij dacht feodaal om zijn zelfvertrouwen op te krikken, maar was niet slecht voor zijn personeel.

Ingezonden verhaal: Henk Terpstra, 25 november 2008.

Alle rechten voorbehouden