"We dachten eigenlijk dat het wel voor een paar jaar zou zijn"

Albert en Gré Bennen kwamen in 1966 naar Dronten. Ze hadden niet verwacht er na vijfenveertig jaar nog steeds te wonen!

Rupstractor

Rupstractor in Oostelijk Flevoland, ca. 1960 (collectie Museum Batavialand)

Alle rechten voorbehouden

Albert Brennen: Ik was denk ik zo’n vijfentwintig jaar, nee, ouder, dat ik mijn vrouw leerde kennen. Op een gegeven moment wilden we gaan trouwen. En dan zoek je een huis. En toen zag ik een advertentie in de krant en daar werd een machinist gevraagd in Dronten, in de Flevopolder. Bij de firma Timmer uit Lelystad. Daar heb ik op gesolliciteerd en ik werd aangenomen.

Ik heb eerst in de kost gezeten bij een gezin. Dat waren de echte pioniers, die toen al werkten in de polder. Een familie uit Brabant. Daar ben ik zo’n half jaar in de kost geweest. Dronten was toen niet meer dan een paar straten.

Mijn werkgever zorgde voor een huis. Dat was al bij de sollicitatie zo: als jij hier komt werken, zorgen wij dat je een huis krijgt. Toen ik hier een half jaar werkte, kwam hij al: we hebben hier een huis voor je. Toen zijn we in september 1966 getrouwd. En in dat huis wonen we nog steeds. We dachten eigenlijk wel dat het misschien maar voor een paar jaar zou zijn. Mijn vrouw nog meer dan ik.

Gré Brennen: Ik was zo’n vrij leven gewend. Onze boerderij in Hoogeveen stond heel vrij. En hier zat ik midden in het dorp, met de buren vlak naast me. Er was verder nog niks. We gingen heel vaak de weekends naar Hoogeveen of naar mijn mans ouders. Want kerkelijk was het hier ook nog niet zo makkelijk. Meestal ‘vluchten’ we de weekends dan toch wel weg. Ik stotterde in het begin ook heel erg en vond het moeilijk om hier nieuwe contacten te leggen. Dat heeft wel een rol gespeeld, maar in het begin was hier ook niks.

Albert Brennen: Voor mij was dat anders, want ik stapte ’s ochtends de deur uit en ik had mijn werk.

Gré Brennen: Om zes uur, kwart over zes. Tot ’s middags half vijf. Kinderen krijgen ging je eerst ook niet. We waren drie jaar getrouwd toen onze dochter werd geboren. Toen heb ik hier in een boekwinkel gewerkt en toen kwam het allemaal een beetje op gang. Wat ik de hele dag deed als mijn man aan het werk was? Dat weet ik niet meer. Ik was aan het poetsen, denk ik. We hadden een grote tuin. Ik naaide veel. Dat werd vroeger ook gedaan. Er waren natuurlijk altijd wel klusjes.

Later zijn we hier gastgezin geworden. Er was behoefte aan opvang voor mensen die tijdelijk onderdak nodig hadden. Wij hadden één dochter en wilden haar meer met jongeren in aanraking laten komen. Dus toen zijn we gastgezin geworden. We hebben veel jongens van de Hogere Landbouwschool in huis gehad. Die bleven dan een jaar, twee jaar, en als ze dan een kamer konden krijgen gingen ze op kamers. Zo hebben we eigenlijk wel van allerlei mensen in huis gehad. Toen mijn man in de VUT ging, zijn we daarmee gestopt.

Bron: Museum Batavialand, project Verhalen Vissen, interview met Albert Bennen en Gré Bennen-Van der Zwaag, 1 oktober 2011.

Alle rechten voorbehouden