Mijn vader en moeder zijn bij mijn bèbe ingetrouwd, want die was alleen. Je kwam een klein gangetje in en dan hadden we een kamer, een kamertje met twee bedsteden, een gangetje, een keukentje, en daar was een trap naar boven. Van boven kan ik me niet veel meer herinneren, maar het kamertje, de gang, en het keukentje kan ik zo nog voor me halen. Ik ben dus nog in de bedstee geboren.
Dat buurtje trekt altijd nog, want als ik in het dorp ben zeg ik vaak tegen m’n zus of één van de kinderen: "laten we even door m’n bèbes buurtje kuieren." Het was een klein huis en daar hebben wij met heel veel kinderen gewoond. M’n vader, m’n moeder, m’n bèbe, onze Albert, Antje, Jannie, Jan, Annie, Nank, en onze Co is er ook nog geboren, dus daar hebben we met tien man gewoond.
Tussen die ramen waren tegeltjes, daar stond een potkachel voor. Er stond een tafel met stoelen er om heen, een rookstoel in de hoek. Dat was het ameublement. En een paar petroleumstellen, een paar pannen. Mijn bèbe sliep in de bedstee en mijn vader en moeder sliepen in een bedstee met een kleintje. De rest ging het trapje op naar boven. Daar stonden ook bedden. Stapelbedden wisten we nog niet van. Je had van die tweepersoonsbedden, daar konden gemakkelijk drie kinderen op slapen. Kijk, nu moet iedereen een eigen kamer, een bureau, en liefst nog een computer en een laptop, maar dat was toen niet zo. Later zijn we verhuisd, maar toen sliepen we ook met vier meiden op één kamer. Daar stonden dan twee tweepersoonsbedden.