Nou ja, het was ook vreemd door onze huidige ogen. Maar vergeet niet dat het toen – en nu begin ik nog even in de periode van de jaren vijftig en zestig – vooral een kwestie van droogmaking was, en het zorgen voor waterstaatkundige voorzieningen. Dat had op zichzelf niet zo vreselijk veel te maken met de vraag van de democratie, omdat het er aanvankelijk om ging om überhaupt land te creëren waar je wat mee kon. En in die tijd stond het hele verhaal over democratisering nog maar in de kinderschoenen.
Geleidelijk aan, in de jaren zeventig, was het nieuwe land nagenoeg droog. Het was in belangrijke mate een agrarische functie toebedacht. Er waren wel vragen als “Hoe exploiteer je dat dan?”, maar dat werd toch in belangrijke mate overgelaten aan de verschillende agrarische functies in het land. Dus er was ook niet zo vreselijk veel kritiek op ‘de ingenieurs’, zoals ik het maar even zal noemen. Maar geleidelijk aan zag je natuurlijk wel een andere discussie opkomen. Naarmate de verstedelijkingsopgave dichterbij kwam, waren er vrij veel mensen – Lammers was daar een voorbeeld, maar er waren er meer – die zeiden:
“Joh, dat zijn zulke grote beslissingen, en dan kun je wel zeggen dat er al een vorm van democratie is, maar dat gaat om een paar mensen, om de pioniers die daar zitten. Het gaat hier om miljardeninvesteringen. Je kunt dat niet helemaal afhankelijk maken van de toevallige eerste pioniers.”
Je mag ook niet helemaal de vergelijking maken met Emmeloord. Ik herinner me de tijd dat mijn schoonouders pionier waren in Emmeloord nog goed. Maar het ging daar om een veel kleinere schaal. In de Zuidelijke IJsselmeerpolders werd gewerkt op basis van de veronderstelling dat er massaal mensen naar toe zouden gaan. Er werd gezegd:
“Dan moet je toch een beetje terughoudend zijn met die besluitvorming aan zo’n klein groepje over te laten. Bed het dan in de nationale besluitvorming, dus via de minister van Binnenlandse Zaken.”
Maar men erkende wel – de landdrost en de mensen eromheen – dat je binnen redelijk afzienbare tijd tot een min of meer normale structuur zou moeten komen. Vandaar dus de discussie over gemeentewording en alles wat er mee samen hing. Maar wat daar op een gegeven moment daaromheen ging spelen was dat de ingenieurs aan de ene kant – die het land bijna letterlijk hadden gemaakt – zeiden van:
“We hebben toch niks fout gedaan, we kunnen die volgende stap toch ook wel maken?”
Dat was min of meer de professionele jalousie tussen de makers en de plannenmakers, dat wil zeggen de landdrost en de zijnen, en de mensen op de departementen. Onderschat niet, het was toch een stukje vrij land waar je je fantasie de ruime loop kon laten.