Het waren – dat zeg ik nu – een beetje de nadagen van de landinrichters, met mensen als Otto die een belangrijke invloed hebben gehad op de ruimtelijke ordening in Nederland. Zij waren bepaald geen domme mensen, integendeel. Het ‘groen’ en het ‘blauw’ – dat wil zeggen de mensen uit Wageningen – regeerde lange tijd over de polders, maar geleidelijk aan kwamen de ‘rode’ mensen, de ‘verstedelijkers’. De mensen die gingen over woningbehoefte en infrastructuur, de rekenaars, kwamen ook aan boord. Die Haagse departementen hadden een enorme invloed op het geheel. [...]
Kijk, vergeet niet dat men al een paar decennia met heel veel geld bezig is geweest, vooral via Verkeer en Waterstaat. Nogmaals: om de droogmaking en de landinrichting mogelijk te maken gingen in die jaren grote bedragen via Landbouw, Verkeer en Waterstaat, en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening die polders in. [...]
Maar er was een vrij natuurlijke lijn dat je na de drooglegging daar wegen en waterwegen zou aanleggen. Daar was ook geld voor. Toen de in zekere zin meer bevolkingsgerelateerde zaken op tafel kwamen, dus scholen en ziekenhuizen, begon men tegen de andere departementen te zeggen:
“Nou ja, daar moet je toch gewoon voor zorgen.”
Geleidelijk aan werd duidelijk dat dat toch iets minder voorbereid en geprogrammeerd was. De mensen van de dijken en de sloten, zoals ik het maar even zal noemen, zeiden:
“Nou ja, daar gaat ons geld niet heen.”
Zij waren als het ware al aan het voorsorteren op nieuwe inpolderingen, of op andere waterstaatkundige werken. Dus er is op dat moment reikhalzend naar Binnenlandse Zaken gekeken, zo van:
“Straks wordt er via het Gemeentefonds en het Provinciefonds geld voor gegeven, en dan moeten die gemeente en die provincie dat maar zien te verrekenen.”
Waarop Binnenlandse Zaken zei:
“Ja, hallo, dat is eigenlijk een herverdeling ten koste van andere provincies en gemeenten, dus dat gaat zo maar niet.”
Toen kreeg je natuurlijk het normale spel over de centen. Geleidelijk aan liep je toch ook wel tegen de problemen aan waarmee het overheidsbudget in meer algemene zin werd geconfronteerd. Vergeet niet, eind jaren zestig en zeventig leek er geld genoeg. Maar geleidelijk aan ontstond er toch krapte.