Er was toen al de redenering dat eigenlijk voor een klein land als Nederland drie bestuurslagen te veel was. Toen heb je allerlei modellen gehad die je nu eigenlijk weer ziet: vier of vijf landsdelen dan wel grootschalige herindeling. Het idee achter die miniprovincies, doeprovincies of regio’s was eigenlijk dat als je het land zou indelen in 25 tot 50 van die regionale eenheden, je dan de provincie en de gemeente geleidelijk aan in elkaar zou kunnen laten vloeien.
Dat is na de periode van De Gaay Fortman wat gaan haperen. Toen is men gaan zeggen:
“Laten we op de plekken waar de nood het hoogst is toch iets gaan doen, niet op de grote schaal van een landsdeel maar toch iets waar de onderlinge samenhang vrij groot is.”
Dat waren in willekeurige volgorde Rijnmond, Twente en de polders. Sprekend over de polders is toen de vraag opgekomen:
“Is het niet te klein? Zitten er niet te weinig mensen?”
Waarop wij zeiden:
“Ja goed, het gaat niet alleen om de mensen, het gebied heeft ook andere functies. Daar valt de komende tijd echt nog wel wat aan te bestieren.”
Bovendien leefde toen toch ook nog wel in het achterhoofd het idee dat op enig moment, onder enigerlei naam, iets als een Markerwaard tot ontwikkeling zou komen. Al zou het maar als een soort eilandenstructuur zijn, een idee dat op het Amsterdamse stadshuis ook nog wel een beetje leefde. Zo zou je geleidelijk aan vanuit Amsterdam de sprong naar Almere kunnen maken.
Dus kort en goed, de gedachte leefde dat die miniprovincie ook weer niet zo ‘mini’ was als soms werd gezegd. Verder leefde de gedachte dat Almere, en tot op zekere hoogte ook wel Lelystad, groter waren dan menig gemeente in die periode. We leefden toen nog in een periode waarin er sprake was van zevenhonderd tot 750 gemeenten. Er waren natuurlijk toch forse groeiambities. Pas daarna, maar dat was een beetje na mijn tijd op Binnenlandse Zaken, is de enorme ontwikkeling in het oosten – Amersfoort, Harderwijk – gekomen. Dat werd toen nog minder voorzien. Sterker nog, eigenlijk was er toen een sterke aversie vanuit de Rijksoverheid tegen het alsmaar verder laten ontwikkelen van Ede, Arnhem, Zwolle en Harderwijk. Men wilde die ontwikkeling juist meer in het westen concentreren.