Het waren zelfbewuste gemeenten, met heel duidelijke ideeën over wat een provincie moest zijn. En als die provincie nu zó zou zijn, wilden ze de provincie heel graag hebben. Omdat je het samenhangende bestuur wél wilde – als er in Nederland provincies zijn, dan zij er ook een provincie Flevoland – maar niet een provincie à la Overijssel, die alles wat de gemeenten deed nog eens keurig over wilde doen.
Met de goedkeurende taak die de provincie over bestemmingsplannen had was het niet zo dat zij zeiden: "Goed, er zijn burgers die bezwaar maken, dus dat moet opgelost worden,” of: “Er zijn conflicten tussen gemeenten die opgelost moeten worden.” Nee, de provincie Overijssel - de provinciale ambtenaren - fietsen letterlijk dwars door de bestemmingsplannen heen, en keken ook nog eens of het anders kon, want natuurlijk nooit een provinciale taak is! Nou, dat mocht dus de provincie Flevoland niet doen van de gemeenten die de provincie wilden. Die zeiden in feite:
“De gemeenten hebben gelijk, tenzij ze ongelijk hebben.”
In de provincie Overijssel was dat anders. Dat is heel wezenlijk geweest voor de gemeentelijke steun voor de provincie, en dat heeft de organisatie van de provincie ook heel duidelijk verklaard. Een provincie met een relatief klein apparaat; dat heeft de eerste tien jaar echt goed gewerkt. Op een gegeven moment gaat dat natuurlijk nooit helemaal goed. Dat merk je ook nu wel. De bewijslast dat de provincie wat moet doen ligt bij de provincie; dát was het ideaal, uitgaande van sterke gemeenten.