De aanleg van het dijkvak Urk-Kampen

G. Kuiper, oud-medewerker van het aannemersbedrijf Blankevoort, vertelt:

dijkbouw NOP.jpg

Aanleg van de ringdijk van de Noordoostpolder.

Alle rechten voorbehouden

Dat ging per boot toen we nog op Urk zaten. Toen waren we daar in de kost en er kwamen steeds meer Groningers en Veendammers. Wij kwamen daar met een hele groep in een kosthuis en kregen driemaal in de week zuurkool en toen zeiden die jongens: ‘Daar betalen we dat geld toch niet voor.' Blankevoort heeft er een nieuwe keet neergezet en daar zijn we toen ingekomen.

Er was er één bij die in dienst kok is geweest, en toen zeiden wij: ‘Dan moet jij hier ook maar kok worden.’ Hij kookte heel best. In de week betaalden wij vier à vijf gulden, maar als je nu bij de Sliedrechters of die Werkendammers kwam, die betaalden 75 cent. Maar die kregen niets te eten, die moesten het met een beetje aardappelen en groente doen. Wij kregen elke dag een half pond vlees en vet. Dat gingen wij dan uitbraden. Wij waren toen in de kost. De werken waren ook wel dichtbij, maar toen we verder weg moesten, zaten we in de keet, en dat vond ik ook gezelliger. Elke vier weken gingen we naar huis.

We moesten stenen kruien voor de steenzetters. Dat waren meestal Zeelanders. Er werd dan een paadje naar boven gemaakt van planken en dan kreeg je een ‘kwajongen’ in de rug en die moest je omhoog duwen, want alleen kwam je er niet bij op. Als je boven was, dat hadden we dan zo gemaakt, zeiden die dikke kerels: ‘Lopen jullie maar omhoog.' Want naar beneden ging stukken minder dan omhoog. Want als je de rem eenmaal losgooide, dan was er geen houden meer aan. Dan ging je op één been en zo gleed je dan naar beneden, en dan moest je maar zien waar je belandde. Zo was dat toen. Maar dat duurde tot een schaft. We hadden het zo geregeld: elke schaft één keer ruilen. Maar er waren ook van die dikke knapen en die zeiden: ‘Kunnen we niet ruilen, dan douw ik wel omhoog’ en zo deden wij dat dan onder elkaar. Zo was dat een beetje geregeld. Voor de rest redden we ons er best mee. Maar die Urkers zeiden meestal: ‘Doe niet zo veel op die kruiwagen.' Maar we gingen ervan uit: die kruiwagen die moet vol. Maar voor die mensen was het te zwaar. Zij waren niet op krachten en konden het niet redden en dat voor 75 gulden in de week.

De stenen werden vanaf de platte bak gekruid. De platte bak lag voor de glooiing van de dijk. De stenen waren veertig bij zestig en twintig bij dertig. En die andere zuilen waren wat kleiner; dat was blauwe basalt. Zodra de stenen aan de andere kant van het talud waren, het binnentalud dus, werden ze gelijkgezet door de steenzetters, meestal Zeelanders. Wij waren de opperlui van de steenzetters bij zwaar weer.

Bron: Manuscript De Zuiderzeewerken. Interviews afgenomen door R.J. van Loenen e.a. 3 dln. (Z.p. z.j.) Deel 3, interview 16 met G. Kuiper, 11 november 2002.

Alle rechten voorbehouden