"Ik kon mijn ogen niet geloven, zo zwaar als dat toestel bewapend was"

Een kijkje nemen in een neergestorte bommenwerper

Jan van Roeden ging eens een neergestorte bommenwerper binnen bij Zuidvaart. "Wij van mijn leeftijd hebben de oorlog iets heel spannends gevonden."

Boordschutter Bill Pingle

Bill Pingle, boordschutter van de Lancaster ED357 die in de nacht van 11 op 12 juni 1943 is neergestort in het IJsselmeer, bij een motor van een ander vliegtuig (vermoedelijk een B-24), 4 mei 1980. De propeller van de Lancaster is onderdeel van het Vliegersmonument in Dronten, waar ieder jaar op 4 mei de dodenherdenking wordt gehouden (Fotocollectie Stichting Geschiedschrijving Dronten - 10034317).

Alle rechten voorbehouden

Bij Zuidvaart was een vliegtuig vrij gaaf aan de grond gekomen, in de blubber. Toen heeft één van die piloten nog geprobeerd met een brandende parachute het toestel in brand te steken, maar dat is niet gebeurd. Van een Duitse bewaker kreeg ik toen als souvenir een patroon mee. Dat heb ik heel lang bewaard. Dat vond hij wel goed. Dat was een rustige man, een grijze muis, noemden we dat. Dat waren dienstplichtigen. Ik durfde er niet in en toen gebaarde hij dat ik erin mocht.

Nou, ik kon mijn ogen niet geloven, zo zwaar als dat toestel bewapend was. Een geschutkoepel boven de romp, één onder de romp, één achter de staart en één voor in de neus en in het midden onder een bommenluik, ik vind het heel indrukwekkend. Toen heb ik gezien hoe dat zat met die schutters, die voorin lagen en de marconist en de bommenrichter die zat op zo’n stalen zadel. Die zitten hartstikke lekker als je kussentjes hebt. Die zat in dat toestel en dan zat ie zo bij die geschutskoepel en dan zaten die dingen erin vergrendeld en dan kon hij zo helemaal ronddraaien. Maar het springen uit zo’n vliegtuig was moeilijk, denk ik. Waar moesten ze eruit? Ik heb gezien dat je door een gat heen moest kruipen voordat je bij de piloot was. Aan de achterzijde had je een koepel en daar lag er ook één in. Die kerel voorin was eigenlijk ten dode opgeschreven.

Die moffen wilden dat ding hebben. Toen kwam een dag of paar dagen daarna een hele grote truck met een oplegger en een kraan erop: het vliegtuig ophalen. Wij zijn een uur door de bagger geweest om daar te komen. Daar konden zij nooit komen, nooit. Wat dacht je: een week daarna was één van de motoren weg. Die jongens van het kamp hadden dat wél voor mekaar gekregen. Die gingen met de rupstrekker en zo’n slee die door de prut gaat. Ze hebben die Rolls Royce-motor gedemonteerd. Waar ze hem voor gebruikt hebben, weet ik niet.

Kijk, en dat is het nou, wij van mijn leeftijd hebben de oorlog iets heel spannends gevonden. Die gevechten ook, als je dat zag, jonge, hoe ze dat deden met die jagers. Nu gaat het zo snel met die straaljagers, maar vroeger had een vliegtuig een snelheid van 300 kilometer, geen 700. Je zag die toestellen dan ook echt zo komen. En als er dan een parachutist naar beneden ging, draaiden de jagers eromheen om ze te beschermen, totdat ze beneden waren. Want vaak schoten de moffen op de parachutisten. Dat mocht niet, maar dat deden ze wel.

Het was een hele gewaarwording om dat vliegtuig in te stappen. En het gekke is: als je hem dan beneden ziet, vond ik hem toch tegenvallen. Hij was veel kleiner dan dat ik eigenlijk dacht, maar dat kwam misschien doordat hij in de prut lag.

Bron: Batavialand te Lelystad, interview met Jan van Roeden, 19 maart 2014.

Alle rechten voorbehouden