Op 17 november 1944 vond de razzia plaats

1 geïnteresseerde

Voormalig polderarbeider Lucas Huizinga vertelt over de grote razzia:

De grote razzia, Noordoostpolder, 1944 -

De grote razzia, Noordoostpolder, 1944 (Tekening H.J. Rotgans, Batavialand, collectie H.J. Rotgans)

Alle rechten voorbehouden

Wij gingen ’s ochtends naar het werk. We dachten:

"Wat zijn die Duitsers druk! Ze worden weggedrukt uit het Zuiden. Ze zijn eigenlijk op de vlucht."

Wij hoorden dat geraas van die motoren. Het was druk die nacht, of één of twee dagen daarvoor; ze waren aan het terugtrekken. We gingen gewoon naar het werk en we waren op de kavel aan het werk. Het was puur slecht weer, dikke mist. In de verte hoorden wij schieten. Er was toen in de polder veel klaver gezaaid en het stikte van de hazen.

Ik was op de Baarloseweg op die kavel bij Jan Sweere. Daar waren we aan het werk. Ik dacht:

"Potverdikkeme, wat is daar toch aan de hand?! Dat zijn jagers, maar ze schieten op die hazen en missen, dat kan toch haast niet!"

We hoorden de kogels over ons heen fluiten.

"Potverdomme, maar hier is iets anders aan de hand. De kavelsloot in! Ze kunnen ons wel doodschieten!"

De hele meute komt eraan. Om de tien meter liep een militair en toen riep er één:

"Niet meer schieten! Er zijn hier mensen."

Dus zagen ze ons. We waren in de sloot gekropen. "Heraus! Hands up!" Daar stonden we, we werden gefouilleerd, opstellen en naar Blankenham. Zo zijn we overdonderd. Enkelen zijn ervan ontkomen. Die kropen in een graanklamp, maar een enkeling hoor! Dat was de inzet van de razzia. […]

Ze hebben ons toen opgebracht in het café in Blankenham. Daar werden we ’s vrijdags opgepakt en we zijn ’s avonds naar Vollenhove gegaan, lopende in regen en wind, het was puur slecht weer, en daar hebben een nacht in een school gezeten. ’s Zaterdagsmorgens kregen we een bordje pap van het Groene of Rode Kruis, want we hadden geen eten meer gehad. Wat je ’s ochtends mee naar het land had gebracht, daar moesten het de hele dag mee doen. Toen zijn we naar Meppel gebracht, lopende naar Meppel. Daar werden we ook weer voorzien van eten door het Rode Kruis. Maar in het café van Blankenham hadden ze een jood te pakken gekregen en die kende ik heel goed. De Duitsers hadden de foto bij hun en zo konden ze de jood herkennen. Ze hebben hem op een ongelukkige manier in de overvalwagen gegooid. Ik heb hem nooit weer gezien en nooit weer iets van hem gehoord.

We lagen in Kamp Blokzijl en ik wist eerst niet dat hij een jood was. Op een avond kom ik uit de kantine, een uur of negen, tien, het was bedtijd, en die jood lag bij ons op de kamer … Ik kom in die slaapkamer en ik wist niet dat hij er was, maar hij lag op zijn knieën voor het bed te bidden. Hij had het keppeltje op. Toen ontdekte ik dat hij een jood was. De deur van de knip en hij vloog me om de hals. Hij zegt:

"Lucas, zou je nooit vertellen dat ik een jood ben."

Ik zeg:

"Ik heb het nooit geweten en ik weet het nu ook niet. Hand erop."

Ik heb het nooit iemand verteld. En toen werd hij opgepakt bij de razzia en de Duitsers hadden een foto van hem. Ze zochten hem wel. Ze sleurden hem uit dat café vandaan, schandalig! Ik kan er nog wel om huilen. 

Hij heette Pernis, zo noemde hij zich. Het was een afgestudeerde socioloog. Dat is een valse naam geweest. Hij heeft zijn eigen naam nooit gezegd. En in Meppel daar praat ik met de Duitse officier. Ik vroeg die Duitser:

"Wat voor zin heeft nu deze razzia? Jullie halen al die mensen uit de polder weg en de oogst ligt stil, die hele graanvoorziening die naar Duitsland staat. Daar hebben jullie een stokje voorgestoken. Ik snap dat niet."

Ik dacht: "Het kan me niets verrekken wat ik tegen die Duitser zeg, want ik ben toch verloren." Tenminste, dat dacht bij mezelf op dat moment. Ik dacht: "Ik ben een gevangen en blijf een gevangene." Ik zeg:

"Die man hebben jullie op een schandalige manier behandeld."

Hij zei:

"Das war ein Jude!"

Ik zou haast zeggen:

"Dat wist ik wel."

Hij zegt:

"Daar komt alle ellende uit voort."

Toen haalde hij zijn portefeuille uit de zak en liet mij een foto zien met daarop een vrouw en drie kinderen. Hij zegt:

"Die zijn allemaal door het bombardement omgekomen."

Nou, dat grijpt je wel een beetje aan. En toen trok hij zijn pistool en hij zei:

"De laatste die erin zit, is voor mijzelf!"

Een diep verhaal, van mens tot mens. Dan stap je over alles heen. Die dingen zijn wel bij mij blijven hangen…

Bron: Batavialand te Lelystad, project Geheugen van Flevoland, interview met de heer Lucas Huizinga, 15 augustus 2008.

Alle rechten voorbehouden