“Als we dit toestel opgraven, komen we de vlieger tegen”

Hoe de ‘kansrijke bergingen’ tot stand kwamen

In of bij sommige vliegtuigwrakken in de Nederlandse bodem bevinden zich nog lichaamsresten van bemanningsleden. Gemeenten waren echter lange tijd terughoudend als het ging om het bergen van vliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog. De Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 zocht naar manieren om de zaak vlot te trekken. Voorzitter Ivo de Jong:

DSC01136

Wrakdelen van Short Stirling BK716, geborgen door de Aircraft Recovery Group (collectie Hans Vierveijzer, Marken).

Alle rechten voorbehouden

Diverse leden van de Studiegroep Luchtgroep liepen tegen gemeenten aan als ze een vliegtuigwrak wilden laten bergen. Een concreet voorbeeld is Johan Graas bij de Stirling in het Markermeer. Een ander concreet voorbeeld is Marleen Jennissen uit Limburg, die een Stirling bij Echt-Susteren wilde laten bergen. Om vermisten te bergen; niet alleen om een vliegtuigwrak op te graven, maar vooral omdat daar naar hun beleving nog vermiste bemanningsleden in zaten.

Een gemeente neemt het besluit of een vliegtuig wel of niet geborgen wordt; zo hebben we dat met elkaar geregeld in Nederland. Dan zie je dus dat zo’n verzoek in de ene gemeente goed valt. Dan zegt zo’n gemeente: “Ja, dat vinden we wel goed”, en die gooit daar dan een paar euro tegenaan. Bij een vliegtuigberging moet in principe dertig procent door de gemeente worden betaald en zeventig procent door de Rijksoverheid. Maar soms lukte dat ook niet en ontstond er een hele polemiek in de pers. Oeverloze discussies; de pers erbij, zowel de plaatselijke pers als de landelijke pers. Grote koppen in de krant:

“Helden blijven in de bodem rusten vanwege euro’s.”

Een hoop commotie en een hoop gedoe. Soms gingen gemeenten dan ook overstag, zoals bijvoorbeeld in Wilnis. In andere gevallen hielden ze gewoon hun poot stijf, zoals in het geval van Lelystad, Súdwest-Fryslân en Echt-Susteren.

Je kreeg daar niet echt je vinger achter, maar je voelde op je klompen aan dat het geld-verhaal in feite de hoofdrol speelde. Maar er is natuurlijk geen burgemeester die dat zegt, hè? Die zegt natuurlijk:

“Nee, maar het is een oorlogsgraf, dat moet je laten rusten.”

Maar het ging natuurlijk gewoon om de centen. 

Ik zat er op een gegeven moment over na te denken. Toen dacht ik:

“Over hoeveel toestellen heb je het eigenlijk waar dan die discussie over gaat? In hoeveel van die toestellen zitten nu vermisten, en bij hoeveel van die toestellen kun je nu potentieel deze discussie over dat geld krijgen?”

We hebben gezegd:

“Nou ja, je hebt natuurlijk een paar duizend vermiste vliegers in Nederland, maar het merendeel daarvan zit in de open wateren. Die liggen in de Noordzee, in de Schelde of in de Waddenzee. Daar hoef je niet aan te beginnen. Daar is 75 jaar tij over heen gegaan. Daar kun je eigenlijk van zeggen: ‘Die zijn niet kansrijk’.

Zo hebben we een aantal afpelcriteria gehanteerd; eigenlijk een trechterbenadering. We maken die trechter steeds kleiner.

En als je dan echt gaat kijken over hoeveel toestellen we het hebben, hou je van die hele lange lijst dertig tot vijftig vliegtuigwrakken over waar nog vermiste vliegers in kunnen zitten. Dit zijn dus toestellen waarvan je met enige mate van zekerheid kunt zeggen:

“Als we die opgraven, komen we die vermiste vliegers tegen.”

Bron: Erfgoedpark Batavialand te Lelystad, Project Short Stirling, Interview met Ivo de Jong, 18 januari 2021.

Alle rechten voorbehouden