Mijn band met Lelystad

1 geïnteresseerde

Hans Biewenga werd verrast door de natuur in Lelystad. Hazen, wielewaal, scholekster en hier en daar een bunzing.

Het Dagelijks Adviescollege van het openbaar lichaam ZIJP in september 1976.

Het Dagelijks Adviescollege van het openbaar lichaam ZIJP in september 1976. V.l.n.r. J.M. Lindhout, Han Lammers, A.C. van der Vliet, W. van der Erve, K. van Houten, Evert Vermeer en D.M. Boogaard. (foto J.U. Potuyt).

Alle rechten voorbehouden

In 1970, al weer 36 jaar geleden, kwamen we wonen in Lelystad. We hadden nog nooit in zo'n klein plaatsje gewoond. Het was echt piepklein, alleen een stukje van de Zuiderzeewijk en een stukje van het Lelycentre. Ten noorden daarvan lag een gebiedje, een beetje een stiefkind van de woningbouw, waar volgens een eerder plan gebouwd had zullen worden. Het was nu een groot grasland, waarin een paar verdwaalde straten lagen, en riolering. Met een strook bos eromheen. Bos, omdat je niet meer over de boompjes heen kon kijken. Op dat grote grasveld werd nu toch gebouwd. Ons huis was het vierde; op de verste hoek stonden er twee en dichter bij ons nog één.

Al is het dan 36 jaar geleden, een groter stuk van ons leven hadden we toen al op diverse andere plaatsen doorgebracht. Zelfs polderervaring hadden we al.

Mijn eerste 5 jaar woonde ik in Rotterdam, in een nieuwe buurt vlakbij de Kralingseplas en de Kralingerhout. Dat was toen denk ik net zoiets als het Lelystadse in de tijd dat we hier kwamen wonen. Je kon net niet over de bomen heen kijken en net als hier stond het vol inktzwammen, waar we heerlijke dingen van maakten.

Na Rotterdam volgde Amerongen, waar mijn ouders een vastenplantenkwekerij begonnen op de helling van de Amerongse berg. Voor een kind was daar altijd iets te beleven en het bos er omheen was echt een El Dorado.

Na een studie in Wageningen volgde ik in 1948 mijn man naar Emmeloord. Dat werd dus de eerste polderervaring. Mijn man had een baan bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP), net als bijna iedereen die in Emmeloord woonde. Dat zat zo: Er waren door het Rijk drie organisaties in het leven geroepen: de Dienst Zuiderzeewerken, de RIJP en het Openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders (de ZIJP) om dat nieuwe gebied te ontwikkelen en in te richten vanuit een min of meer onafhankelijke positie.

Zuiderzeewerken maakte de dijken, gemalen en kanalen. De RIJP maakte de ruimtelijke ontwerpen voor de inrichting van de polders, voor buitengebied, steden en dorpen. Daarvoor was veel planning en onderzoek nodig. En de RIJP zorgde ook voor de uitvoering. De ZIJP bemoeide zich met allerlei taken die elders onder een gemeente zouden vallen. De mensen die dat allemaal moesten doen woonden natuurlijk in dat nieuwe dorp Emmeloord midden in de Noordoostpolder.

We hadden er allebei plezier in iets te maken van zo'n nieuw gebied; hij was bezig met het grote landbouwgebied, ik vooral met tuin en volkstuin. Maar we hielpen ook met het op poten zetten van allerlei clubs die in een dorp thuishoren. Onze kinderen zijn alle vier in Emmeloord geboren. Dus niet in een gemeente, maar in het Openbaar Lichaam de Noordoostelijke Polder; ze generen zich nog steeds als ze ergens die rare geboorteplaats moeten opgeven!

Toen de NOP klaar was, kwam Flevoland aan de beurt. Dat was toen nog een grote moddervlakte. Tot die bewoonbaar werd, draaiden we er eerst in een kringetje omheen.

We woonden in 't Harde aan de bosrand, waar de kinderen zich konden uitleven met hutten bouwen. En later in Kampen, waar ze het grootste deel van hun middelbare schooltijd hebben doorgebracht.

Na 12 jaar maakten we de sprong naar de overkant van de kring en belandden in Lelystad. We kwamen daar dus terecht op het grote lege veld met drie andere huizen genoemd in het begin van mijn verhaal. We vonden het er prima want het was allang onze wens geweest op een mooie plek een eigen huis te bouwen. We waren gelukkig levenslustig en fantasierijk genoeg om ons de toekomst rooskleurig voor te stellen. Om ons heen zagen we al een prachtige tuin.

We namen er onze intrek in het najaar van 1970. Met Kerst kwamen mijn ouders logeren; het vroor en sneeuwde en de wind gierde om het huis. Onze zoon, 13 jaar, bouwde een prachtige iglo, maar voor mijn ouders was het wel even afzien.

Er kwamen meer huizen en gelukkig ook meer kinderen. Die gingen met elkaar met de bus naar Harderwijk naar school, want in Lelystad bestond van het voortgezet onderwijs alleen nog maar de eerste klas.

Op onze plek, het Hazeleger, hebben we 27 jaar gewoond. De laatste jaren woon ik in de Archipel omdat de tuin op het Hazeleger ons te groot werd. Ook hier is het fijn wonen, een rustige, groene buurt vlakbij het centrum.

We hebben Lelystad zien groeien. Eerst konden we alle huizen uit onze bovenramen zien. Maar dat duurde niet lang; al snel moesten we op de fiets om de nieuwbouw te gaan bekijken. Er was nooit iets afgesloten, want vandalisme bestond nog niet, alles kon je van binnen en van buiten bekijken; een leuke bezigheid voor de weekends.

Even snel als de huizen ontstonden de verenigingen, vooral sportverenigingen, want de RIJP legde een massa sportvelden aan. Aan ontspanningsmogelijkheden voor de bewoners werd veel meer aandacht geschonken dan 25 jaar eerder in Emmeloord. Het is eigenlijk een wonder dat voor al het verenigingswerk voldoende bestuursleden werden gevonden. Men heeft het nog steeds over de pioniers. Het klopt dat er veel actievelingen waren, die er enthousiast de schouders onder zetten, en van de kale vlakte in korte tijd een gezellige woonplaats maakten. De meeste mensen voelden zich prima thuis in hun nieuwe omgeving.

We ergerden ons dan ook mateloos aan de negatieve praat van media die niet de moeite namen om echt zelf te komen kijken. Waar kon je zo ruim wonen en waar zo mooi, veilig en rustig fietsen als in Lelystad. Maar in de krant vond je alleen een foto van een vrouw op een fietsbrug in wind en regen!

Ik kreeg werk bij het IVIO, dat vanuit Amsterdam naar Lelystad verhuisde. Het IVIO maakte studieboeken en cursussen op allerlei gebied. Het milieuprobleem begon in die tijd bekend te worden en mijn werk werd het opzetten van een milieucursus in samenwerking met het IVN.

Na een paar jaar kwam ik in de Adviesraad. Die deed in het Openbaar Lichaam ZIJP het werk dat in een gemeente door de Raad gedaan wordt. Ik zat er voor een kleine partij in mijn eentje. Daardoor zat ik in alle commissies en bemoeide me met van alles en nog wat. Soms had ik dan een beter overzicht dan anderen die de taken verdeelden. Dat had z'n nut als ik zag dat plannen van verschillende afdelingen niet goed samengingen.

Wat me in die periode speciaal is opgevallen was de rivaliteit tussen de RIJP en het Openbaar Lichaam ZIJP. Natuurlijk waren er grensgebieden, waar de een deed wat de ander vond te moeten doen. Of waar de ZIJP de plannen niet zag zitten, maar er straks als gemeente wel mee opgescheept zat. Zo'n rivaliteit zal wel overal spelen waar organisaties tegen elkaar aanwrijven. Maar ik had graag gezien dat het in dit Nieuwe Land meer open en in vredig overleg gegaan was.

In '80 werd Lelystad gemeente en ik kwam in de gemeenteraad, weer als eenvrouwsfractie. Zo bleef ik een eenling bij het waarschuwen tegen de ontwikkeling van de airstrip tot vliegveld, omdat dat het groene en rustige karakter van Lelystad wel eens heel negatief zou kunnen gaan beïnvloeden.

Er waren ook veel leuke dingen te doen; vanuit de raad zat ik b.v. in de bestuurscommissie voor de Uiterton. Dat was van begin af aan een zeer geslaagd project; het is nog altijd een geprezen verzorgingshuis.

Maar voor Lelystad begon helaas ook de moeilijke tijd van leegstand en werkeloosheid. Als raad konden we dat niet overwinnen omdat veel oorzaken buiten Lelystad zelf lagen. Gelukkig is het tij gekeerd en is het nu weer een florerende stad.

Na de raadsperiode ben ik geswitcht naar vrijwilligerswerk. Milieugroep en Vluchtelingenwerk kwamen op mijn pad. Die hebben me verder van de straat weten te houden. Nog steeds probeer ik om het karakter van Lelystad niet door een groot vliegveld om zeep te laten helpen.

Ondertussen heb ik nog steeds niet verteld wat me in Lelystad het meest aantrekt. Als je met vakantie gaat bereid je je voor en kom je van alles te weten. Maar wat je het meest ontroert en wat je daardoor het best onthoudt, zijn de ontdekkingen onderweg.

Zo ging het mij in Lelystad. Ik had op veel plaatsen gewoond, waar ik van veel natuur had genoten, nieuwe en oude. Maar nooit had ik me voorgesteld dat de natuur in Lelystad nog zoveel verrassender zou zijn.

Het eerste voorjaar maakten achter het Hazeleger de hazen elkaar het hof door in een grote kring achter elkaar aan te huppelen; Dat was op de plek waar nu het huis van oud-burgemeester Leeuwe staat.

Een scholeksterpaar broedde op het gras tegenover ons. Hun vrolijke kreten klonken de hele dag boven ons hoofd en later liepen ze er onverstoorbaar rond met hun kroost.

De tuin was vol soorten vogels elk met zijn eigen zang; ik ben die geluiden onmiddellijk gaan leren. Daar heb ik nog steeds plezier van. Elk jaar op 8 mei hoorde ik als ik 's ochtends wakker werd voor het eerst weer de wielewaal. 's Nachts lag ik te luisteren naar de nachtegaal met z'n steeds wisselende melodietjes.

In de Archipel, toch eigenlijk in het hart van de stad, woonde jarenlang een bunzing onder het terras van de buren. Ook hier dansen groepen staartmeesjes door de bomen.

Wat hebben we veel gefietst en gewandeld in al die bossen rond de stad! Met als extra's de kersen en de sleedoornbessen voor vele potten jam. Of gefietst langs de buitenkant van de dijk naar de Flevocentrale, met uitzicht op de grote en kleine zeilboten. Dat water rond Lelystad; buiten en binnen de dijk, dat levert voor iedereen iets. Aan het schaatsen op de Oostvaardersplassen - er waren nog heel wat echte winters – bewaar ik ook de beste herinneringen.
Er zijn vast niet veel steden met zo'n gevarieerde natuur zo dichtbij huis.

Lelystad is me dierbaar; ik blijf hier graag!

Opgeschreven in 2006 in het kader van het project Het Verhaal van Lelystad i.s.m. de Flevomeerbibliotheek Lelystad.

Alle rechten voorbehouden