"Zijn er ook nog kapotte fietsen?"

De medische verzorging van de arbeiders in de Noordoostpolder was aanvankelijk in handen van zogenaamde kampartsen. Ze waren niet altijd even subtiel, aldus oud-polderwerker Willem van der Sar:

kamparts M. Rijken met ziekenbroeder S. Oelemans, 1943

Tijdens de oorlog verplaatsten de kampartsen zich vaak met de motor. Op de foto kamparts M. Rijken met ziekenbroeder S. Oelemans, 1943 (collectie R. Winter, Batavialand).

Alle rechten voorbehouden

Dokter Punselie was een dokter uit St. Jansklooster, dokter Iwema was een dokter uit Ens en die hadden een heel stel kampen onder hun hoede. Ze bezochten deze kampen eens per dag of om de dag. En dan had je nog dokter Temminck, die woonde in Lemmer, en die was door de Directie van de Wieringermeer benoemd als algemeen arts. Er waren ook beroepszieken, maar dat had hij snel in de gaten en dan zei hij van: "Neem maar een aspirientje." Maar op een dag toen de dokter onderweg tussen Emmeloord en Lemmer stond met pech en een paar van de jongens hem daar zagen, riepen ze:

"Geef hem eens een aspirientje, misschien doet hij het dan!"

Hij had de bijnaam 'de fietsenmaker' omdat hij, nadat hij klaar was met het spreekuur, altijd riep:

"Zijn er ook nog kapotte fietsen?"

Bron: R. van Loenen (red.), Zuiderzeewerken. Dl. III Noordelijke Hogeschool Leeuwarden 2005.

Alle rechten voorbehouden