Verschillende typen polders

In Nederland komen drie typen polders voor. Het betreft ingepolderd laaggelegen land, bedijkingen en droogmakerijen. Op al deze polders is onderstaande definitie van toepassing:

Beeld van een polder in het rivierengebied tijdens hoogwater in de Rijn in 1995

Beeld van een polder in het rivierengebied tijdens hoogwater in de Rijn in 1995 (foto Bart Schultz; Batavialand, collectie Bart Schultz).

Alle rechten voorbehouden

“Een polder is een vlak gebied waar oorspronkelijk hetzij permanent, hetzij in het natte seizoen, hoge waterpeilen voorkwamen ten gevolge van, of grondwater of oppervlaktewater. Het wordt een polder wanneer het wordt afgescheiden van het aangrenzende hydrologische regime, zodat het waterpeil kan worden beheerst onafhankelijk van de omgeving.”

Voor wat ingepolderd laaggelegen land betreft kan nog onderscheid worden gemaakt in moerasachtig land en rivierpolders. Bedijkingen zijn polders die zijn ontstaan door landaanwinning langs de kust. Deze gebieden vielen voordien, afhankelijk van het getij en de hoogteligging, gedurende bepaalde perioden van de dag droog. Droogmakerijen zijn polders die zijn ontstaan door het droogmaken van gebieden, die voordien permanent onder water stonden. Samen met de dijken, die de droogmakerijen direct, of indirect beschermen tegen het aangrenzende water, is het waterbeheersingssysteem van essentieel belang om deze gebieden geschikt te maken en te houden voor de verschillende gebruiksvormen. Bij de droogmakerijen kan nog onderscheid worden gemaakt in de droogmaking van min of meer natuurlijke meren en de droogmaking van uitgeveende gebieden.

De oudste polders in ons land betreffen ingepolderd laaggelegen land. In totaal beslaan deze polders ongeveer 1.335.000 hectare. Het betreft vaak de veenpolders die nog steeds aan inklinking van doorgaans zo’n centimeter per jaar onderhevig zijn. In het rivierengebied betreft het bijvoorbeeld de Betuwe en de Prins Alexander Polder. De bedijkingen zijn van een latere datum en beslaan ongeveer 315,000 hectare. Deze polders zijn vooral te vinden in Friesland, Groningen en Zeeland. De geschiedenis van de droogmakerijen begint in 1533 met de droogmaking van het Achtermeer – 35 hectare - bij Alkmaar. De totale oppervlakte aan droogmakerijen bedraagt circa 350.000 hectare. Een belangrijk deel hiervan betreffen de IJsselmeerpolders – Wieringermeer, Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland.

In totaal beslaan onze polders dus zo’n twee miljoen hectare, wat overeenkomt met ongeveer twee-derde van ons landoppervlak. Door de lage ligging, de inklinking en de zeespiegelstijging is ons land steeds kwetsbaarder geworden en is goed beheer en onderhoud met wanneer nodig aanpassingen in het waterbeheersing systeem en de bescherming tegen overstromingen een absolute noodzaak.

In het buitenland komen nog twee andere typen polders voor. Het betreft zogenaamde paardenhoefpolders en polders in depressies met afvoer door een tunnel. Paardenhoefpolders zijn polders in het rivierengebied die aan de bovenstroomse kant en aan de zijkanten door dijken tegen overstroming worden bescherm. Door de helling in het terrein kan het overtollige water aan de benedenstroomse kant echter vrij uitstromen. Dergelijke polders komen bijvoorbeeld voor in de delta van de Irrawaddy in Myanmar. Zie hierover een eerder bericht dat op Flevolands Geheugen is geplaatst.

Polders in depressies met afvoer door een tunnel vormen ook een bijzondere vorm van polders. Tot nu toe heb ik hiervan twee voorbeelden aangetroffen. Het ene voorbeeld betreft het Fucinomeer in Italië op 668 meter boven zeeniveau. Dit meer is al in de Romeinse tijd ingepolderd. Door de jaren heen zijn wel een aantal verbeteringen in de waterafvoer aangebracht en is ook een nieuwe tunnel gemaakt. Het andere voorbeeld betreft Mexico-Stad op 2.240 meter boven zeeniveau. Ook hier wordt het overtollige water door een tunnel afgevoerd. Voor zover ik heb kunnen nagaan is dit de hoogste polder in de wereld. De stad heeft miljoenen inwoners.

Alle rechten voorbehouden

Media