Het Tsjaadmeer en de polders in het stroomgebied

Het Tsjaadmeer ligt op de grens van Kameroen, Niger, Nigeria en Tsjaad. Het meer ontvangt vooral water van de rivieren Chari en Logone, die vanuit het zuidoosten van Tsjaad naar het Tsjaadmeer stromen, en van de Komadougou Yobe, die vanuit het westen op de grens van Niger en Nigeria naar het meer stroomt.

Stroomgebied van de rivieren die in het Tsjaadmeer uitmonden

Stroomgebied van de rivieren die in het Tsjaadmeer uitmonden (bron: web site United States Geological Survey)

Alle rechten voorbehouden

De Logone is een zijtak van de Chari die ten zuiden van het Tsjaadmeer in de Chari uitstroomt. De Chari levert circa 90% van de watertoevoer naar het meer. Daarnaast bedraagt de jaarlijkse neerslag op het meer 200–300 millimeter, wat afhankelijk van de grootte van het meer verder aan de watertoevoer bijdraagt.

Het Tsjaadmeer had 6.000 jaar geleden naar schatting een oppervlakte van zo’n 300.000 vierkante kilometer. Door de eeuwen heen is het meer steeds kleiner geworden. Doordat het een ondiep meer is, met een diepte van maximaal zeven meter, is het zeer gevoelig voor kleine veranderingen in de waterstand. Zo had het in de jaren zestig van de twintigste eeuw een oppervlakte van ruim 26.000 vierkante kilometer. Inmiddels is de oppervlakte afgenomen tot zo’n 1.500 vierkante kilometer.

Voor de afname van de oppervlakte worden twee oorzaken genoemd. Enerzijds is er in de loop der jaren steeds minder regen gevallen in het stroomgebied van de rivieren die uitmonden in het meer. Anderzijds wordt steeds meer water voor irrigatie aan het meer en de erin uitmondende rivieren onttrokken. Zo is er langs de Logone in Kameroen het Maga Reservoir aangelegd om irrigatiewater aan de rijstpolders van SEMRY te leveren.

Om de afname van de inhoud en oppervlakte van het meer te compenseren, is er aan het eind van de jaren tachtig van de twintigste eeuw een plan van een Italiaans ingenieursbureau geweest om door een 2.500 kilometer lang kanaal water vanuit de Congo naar het meer af te leiden. Daar is toen niets mee gedaan. Recent is het plan opnieuw voorgesteld op basis van uitvoering door een consortium van Franse, Chinese en Italiaanse bedrijven. Het is nog niet duidelijk of dit plan wel zal worden gerealiseerd.

Gegevens over het waterpeil in het Tsjaadmeer zijn beschikbaar vanaf 1875. In de periode 1875-1900 fluctueerde het meerpeil tussen 282 en 283 meter boven zeeniveau. Het meerpeil is toen in een paar jaar gezakt en fluctueerde vervolgens tot en met 1970 min of meer tussen 281 en 282 meter boven zeeniveau. Sindsdien fluctueert het meerpeil vooral tussen 279 en 280 meter boven zeeniveau.

In het rapport The Lake Chad Conventional Basin: A Diagnostic Study of Environmental Degradation, in 1990 opgesteld in opdracht van het United Nations Environment Programme (UNEP) en de United Nations Sudano-Sahelian Office (UNSO), wordt vermeld dat er aan de noordoostelijke grens van het Tsjaadmeer kleine valleien tussen de zandduinen aanwezig zijn. Deze valleien overstroomden seizoensgebonden naarmate het Tsjaadmeer hoger werd. Andere werden vochtig door stijgend grondwater, wat overeenkomt met de stijging van het meerpeil. Toen het Tsjaadmeer zich terugtrok of water infiltreerde en verdampte, werden deze polders akkers voor de teelt van tarwe, maïs, katoen en aardappelen. De auteurs van het rapport stelden dat er bij de polderontwikkeling een complexe reeks van gebeurtenissen zou kunnen plaatsvinden. Enerzijds wordt de oppervlakte van het meer kleiner en de gebieden waar zout wordt afgezet verkleind. Aan de andere kant zal een plaatselijke toename van de zoutconcentraties de gewasproductie en de bodemvruchtbaarheid op termijn beperken.

De Italiaanse auteurs G. Visentini en A. Linoli schreven in 1990 dat er traditionele polders langs de kustlijn van Tsjaad liggen, met name tussen de dorpen Baga Sola en Konlodin. Hier strekt een reeks eilandjes en zandduinen zich uit tot in het Tsjaadmeer. In de droogste maanden creëerde de lokale bevolking polders door tussen de schiereilanden zanddammen aan te leggen. Visentini en Linoli beschrijven ook dat de boeren om de twee tot vier jaar, als het waterpeil in het meer hoog was, de zanddammen doorstaken om water vanuit het meer binnen te laten en de opgehoopte zouten door de grond te spoelen.

Visentini en Linoli onderscheidden drie soorten polders langs de kust van het Tsjaadmeer. In de laagste polders verschijnt het grondwaterpeil ofwel aan het grondoppervlak, ofwel het water stijgt door capillaire krachten tot aan de oppervlakte. In iets hogere polders reikt de capillaire opstijging tot in de wortelzone van de gewassen, maar bereikt deze nooit de oppervlakte. In de hoogste polders is het maaiveld zo hoog dat de wortels van de gewassen niet worden bereikt door de capillaire opstijging.

In 2014 beschreven de Franse auteurs J. Lemoalle en G. Magrin de situatie rond het Tsjaadmeer. Ze toonden ook de irrigatiesystemen in het stroomgebied van het meer. Een deel van deze overwegend kleine irrigatiesystemen in de aan overstroming onderhevige gebieden rond het Tsjaadmeer zijn polders. In Tsjaad liggen verschillende kleine polders langs de oostkust van het Tsjaadmeer. In de traditionele polders wordt één gewas per jaar verbouwd. Als dammen en pompen worden toegepast, kunnen er tot drie gewassen per jaar worden verbouwd. In Kameroen liggen de rijstpolders van SEMRY langs de Logone. In Niger ligt de Bultungurpolder bij het meer en in Nigeria liggen de Bagapolder en de Kirinowapolder.

Alle rechten voorbehouden

Media