Mexico-Stad; stad in de hoogste polder op aarde

De Vallei van Mexico bestond oorspronkelijk bijna volledig uit het oorspronkelijke Texcocomeer. Dit meer was ontstaan door de insluiting van een depressie door vulkanische bergvorming. Het meer splitste zich later op in het kleinere zoete Xochimilcomeer in het zuiden en het grotere zoute Texcocomeer in het noorden.

Aanleg van het 50 km lange kanaal in 1890

Aanleg van het 50 kilometer lange kanaal (gran canal del desagüe) in 1890 (bron: Teixidor, 1890. Trabajadores en las obras del gran canal del desagüe del Valle de México)

Alle rechten voorbehouden

Toen de Azteken zich in 1245 in het gebied vestigden, was er inmiddels een complex van vier onderling verbonden meren in de vallei ontstaan: Zumpango, Xaltocan, Texcoco en Xochimilco. Door aanleg van een dijk werd het Xaltocanmeer gescheiden in de meren Xaltocan en San Cristobal, het Texcocomeer in de meren Texcoco en Mexico, en het Xochimilcomeer in de meren Xochimilco en Chalco.

Toen de Azteken arriveerden was al het goede land al bezet en geen enkele stad stond toe dat dit onbekende volk zich in haar omgeving vestigde. Ze werden eigenlijk van plek naar plek gestuurd. De Azteken probeerden zich toch te vestigen, wat resulteerde in een korte oorlog waarbij ze de moerassen van het Texcocomeer in werden gedreven. Hier vonden ze beschutting tussen het riet. Volgens de kronieken adviseerde hun God hen om hun nieuwe stad te bouwen op Tenochtitlan, een klein onbewoond eiland in de rietmoerassen.

Na enige tijd realiseerden de Azteken zich dat hun nieuwe locatie een aantal voordelen had: er waren geen landclaims door derden, het eiland was volledig omgeven door moerassen (wat de bewoners in oorlogstijd een belangrijk defensief voordeel opleverde), drie steden op het vasteland (die goede afzetmogelijkheden boden) lagen dichtbij. er was een groot expansiepotentieel, en het omliggende water bood goede vervoersmogelijkheden. Een kano die door een enkele man wordt bestuurd, kan de last van vele dragers dragen. Drijvende tuinen (chinampa's) werden aangelegd uit slib vermengd met riet en afval, terwijl de moerassen geleidelijk werden opgevuld met aarde en stenen.

Vanaf deze locatie breidden de Azteken hun rijk uit en bereikten een hoog niveau van beschaving. Enkele voorbeelden van hun civieltechnische vaardigheden waren: gebruik van kanaalirrigatie, aanleg van de 16 kilometer lange en 20 meter brede Albarradón de Nezahualcóyotl (een dijk die het Texcocomeer van het Mexicomeer scheidde en overstromingen in Tenochtitlán voorkwam), toepassing van uitwateringsluizen in de dijk, aanleg van een drie kilometer lang aquaduct voor drinkwatervoorziening, aanleg van dammen, en baggerwerkzaamheden waarbij de specie werd gebruikt voor verdere ophoging.

Met de komst van de Spanjaarden in 1519 werden veel dijken vernield. De meren vormden een groot probleem, voornamelijk door overstromingen die meerdere jaren duurden. Tegenwoordig is Tenochtitlan een voorstad van Mexico-Stad. Na de Spaanse verovering van het Azteekse rijk leidden pogingen door de Spanjaarden om overstromingen onder controle te krijgen ertoe dat het grootste deel van het merengebied werd ingepolderd. Het gebied van het oorspronkelijke Texcocomeer is nu bijna volledig ingenomen door Mexico-Stad.

Mexico-Stad leed onder periodieke overstromingen, met de ergste in 1555, 1579-1580, 1604, 1607. Daarop is een afvoerkanaal aangelegd om het peil van het meer te beheersen, maar in 1629 zorgde een andere overstroming ervoor dat het grootste deel van de stad vijf jaar lang onder water stond. De Spaanse autoriteiten besloten de stad op de huidige locatie te handhaven. Hoewel er in de 17e eeuw verschillende waterbouwkundige werken zijn gerealiseerd, werd besloten het merencomplex helemaal te laten verdwijnen. Uiteindelijk werd door kanalen en een tunnel door de bergen naar de Pánuco, een rivier die uitmondt in de Golf van Mexico, het overtollige water afgevoerd. Zelfs dat kon de overstromingen niet stoppen, waardoor het grootste deel van de stad regelmatig onder water stond. 

Na een nieuwe catastrofale overstroming in 1878 werd een 50 kilometer lang afvoerkanaal (gran canal del desagüe) met de Tequixquiac Tunnel (Tunel de Tequixquiac) gebouwd. Het project werd in 1900 voltooid. Dit afwateringsysteem werd beschouwd als de belangrijkste waterbouwkundige infrastructuur die in de 19e eeuw in Mexico is aangelegd.  Pas in de 20e eeuw konden de overstromingen onder controle worden gehouden. In 1967 werd het diepe afwateringsysteem (Drenaje Profundo), een netwerk van enkele honderden kilometers tunnels, aangelegd op een diepte tussen 30 en 250 meter. De centrale tunnel had een diameter van 6,5 meter en voerde het overtollige water vanuit het gebied af. De 62 kilometer lange oostelijke afvoertunnel werd pas in 2019 in werking gesteld. In feite is met dit systeem op zo’n 2240 meter boven zeeniveau verreweg de hoogste polder ter wereld gecreëerd.

Een probleem is wel, dat door grootschalige onttrekking van grondwater en de daardoor veroorzaakte de verlaging van de grondwaterstand er sprake is van een aanzienlijke bodemdaling. Geschat wordt dat het centrale gebied van Mexico-Stad de afgelopen 100 jaar daardoor met 10 meter is gezakt. De kleigrond blijft inklinken en de stad blijft zakken, maar zal gezien de grote hoogte altijd in de hoogste polder blijven liggen.

Alle rechten voorbehouden

Media