Bemaling van de polder Flevoland

De polder Flevoland bestaat uit Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland. Waterhuishoudkundig vormen de twee delen een eenheid, omdat de twee vaarten – de Hoge Vaart en de Lage Vaart – vrij door de Knardijk kunnen stromen. Wel zitten in de Knardijk ter plaatse keersluizen, die in geval van een calamiteit kunnen worden gesloten.

Gemaal de Blocq van Kuffeler vanuit de lucht

Gemaal de Blocq van Kuffeler voor de bemaling van de Hoge en de Lage Afdeling van Flevoland naar het Markermeer met ernaast een schutsluis (archief Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders)

Alle rechten voorbehouden

Oostelijk Flevoland is als eerste aangelegd. De aanleg van de ringdijk vond plaats van 1950 tot en met 1956. Waterhuishoudkundig bestaat dit deel van de polder uit de Hoge en de Lage Afdeling. Het streefpeil in de Hoge Afdeling is 5,20 meter beneden NAP (Normaal Amsterdams Peil) en van de Lage Afdeling 6,20 meter beneden NAP. Deze peilen zijn destijds zo gekozen dat de polder na de te verwachten inklinking van de bodem nog naar behoren zou kunnen afwateren. Wel komen er vooral aan de zuidkant van de polder vakken met een hoger peil voor, wat door middel van stuwen is gerealiseerd. De vaarten en enkele tochten die uitmonden in de vaarten zijn onder water gebaggerd, om na het sluiten van de dijk het weg te pompen water naar behoren naar de gemalen te kunnen afvoeren.

In Oostelijk Flevoland staan drie gemalen: Wortman bij Lelystad, Colijn aan de oostkant en Lovink bij Harderwijk. Colijn en Lovink zijn elektrische gemalen, Wortman is een dieselgemaal. Colijn bemaalt zowel de Hoge als de Lage Afdeling, Lovink bemaalt alleen de Hoge Afdeling en Wortman bemaalt alleen de Lage Afdeling. De afvoercapaciteit van de gemalen is bepaald op de situatie na de droogmaking en ontginning van de polder. Dit betekende dat het na het starten van de bemaling ongeveer negen maanden heeft gekost om de waterschijf na het sluiten van de dijk weg te pompen.

Zuidelijk Flevoland is later aangelegd. Hier vond de dijkbouw plaats van 1959 tot en met 1967. Bij de aanleg is gebruik gemaakt van de Knardijk, wat oorspronkelijk de westelijke dijk van Oostelijk Flevoland was. Ook in Zuidelijk Flevoland zijn de vaarten en enkele tochten onder water gebaggerd. Alleen het gemaal De Blocq van Kuffeler is bijgebouwd. Dit was oorspronkelijk een dieselgemaal, maar is nu ook een elektrisch gemaal dat de Hoge en de Lage Afdeling bemaalt.

De totale afvoercapaciteit van de vier gemalen is 8.150 kubieke meter per minuut. Dit betekent dat zij gerekend over de hele polder Flevoland een waterschijf van 12 millimeter per dag kunnen uitmalen. Met de berging in de open waterlopen en vooral in de scheuren in de grond is dit zodanig dat voor wateroverlast door peilverhoging eigenlijk niet hoeft te worden gevreesd.

In Flevoland zijn inmiddels de plaatsen Biddinghuizen, Dronten, Swifterbant, Lelystad, Almere en Zeewolde ontwikkeld en in verdere ontwikkeling. Met name voor Lelystad en Almere zijn de meeste bouwterreinen opgehoogd met een meter zand, om 's zomers en 's winters door te kunnen bouwen. Hoewel dit wel tot extra bodemdaling heeft geleid, liggen de betreffende stedelijke gebieden daardoor in de regel hoger dan het omringende landelijke gebied. Dit heeft er voor Lelystad toe geleid dat overwegend in de stadsgrachten een waterpeil van 5,40 meter beneden NAP wordt gehandhaafd. Het overtollige water wordt over stuwen naar de Lage Afdeling geloosd.

In de kernen van Almere is in feite sprake van een overeenkomstige situatie. Zo heeft Almere-Haven overwegend een peil van 4,80 meter beneden NAP en Almere-Stad een peil van 5,50 meter beneden NAP. Almere-Haven kan daardoor vrij lozen op de Hoge Afdeling en Almere-Stad op de Lage Afdeling. Toen met de bouw van Almere werd begonnen, bestond de vrees dat de versnelde afvoer uit de stedelijke gebieden zou leiden tot een te grote belasting van de waterlopen in het landelijke gebied. Wij hebben toen niet-stationaire berekeningen uitgevoerd, waarbij bleek dat onder extreme omstandigheden de watergolf uit de stedelijke gebieden eerder tot afvoer kwam dan de golf uit het landelijke gebied. Daarop is de Dienst der Zuiderzeewerken, die toen verantwoordelijk was voor het beheer van het hoofdsysteem in de polder, akkoord gegaan met de wijze waarop het waterbeheer in Almere nadien op hoofdlijnen is gerealiseerd.

De Oostvaardersplassen en enkele andere natuurgebieden worden bij voorkeur dras gehouden, waardoor het overtollige water vanuit deze gebieden vrij op het aangrenzende water in het landelijk gebied kan worden geloosd. Het water in de recreatiegebieden en de bossen staat in de regel in open verbinding met de waterlopen in het landelijke gebied.

Door dit systeem en door de bodemopbouw in de polder Flevoland is sprake van een zodanig waterbeheer, dat zowel in droge als in natte perioden een adequaat beheer mogelijk is. De polder Flevoland is nog volop in ontwikkeling. De toekomst zal moeten leren welke aanpassingen nodig zullen zijn.

Alle rechten voorbehouden

Media