Financiële aspecten van inpolderingen

Enkele keren ben ik betrokken geweest bij kosten- en batenanalyses van inpolderingsprojecten. Twee springen eruit: de kosten- en batenanalyses van inpolderingsplannen in Zuid-Korea en die van de Markerwaard.

Oorspronkelijke verkaveling en hoogteligging van de Haarlemmermeerpolder

Oorspronkelijke verkaveling en hoogteligging van de Haarlemmermeerpolder (Kaart door G.A. de Geus, Archief Hoogheemraadschap van Rijnland, A-1387)

Alle rechten voorbehouden

Allereerst Zuid Korea. In een eerdere bijdrage aan Flevolands Geheugen over de Saemangeum-kustinpoldering schreef ik dat ik in 1985 betrokken ben geweest bij een ranking van plannen voor 140 voorgenomen inpolderingen langs de west- en zuidkust van Zuid-Korea. In die bijdrage ging het vooral om een overzicht van de inpolderingen. Ik ben toen niet ingegaan op de kosten- en batenanalyses die we toen ook hebben gemaakt. Het Zuid-Koreaanse ministerie van Financiën verlangde namelijk een zogenaamde interne rentevoet van 12 procent. De meeste plannen voldeden daar niet aan.

Nu kun je op papier altijd berekenen dat een plan toch nog wel rendabel is, maar daar hadden we geen zin in. We hebben onze Koreaanse collega’s toen drie alternatieve benaderingen voorgehouden. De eerste was: geen polders aanleggen, maar land onteigenen. We vroegen naar de grondprijzen in Zuid-Korea. Het bleek dat toen de grondprijzen in de omgeving van de hoofdstad Seoul al vier keer zo hoog waren als de grondprijzen in de omgeving van Amsterdam. Daarmee vergeleken waren de inpolderingen vele malen goedkoper.

De tweede benadering was gebaseerd op de gebruikelijke kosten- en batenanalyses, waarbij ervan wordt uitgegaan dat het project, bijvoorbeeld de bouw van een gemaal, een brug, of een sluis, na een zekere periode, zeg vijftig jaar, is afgeschreven. Bij een inpolderingsproject zit dat echter anders, want na de afschrijving beschikt de overheid, die doorgaans verantwoordelijk is voor de inpoldering, nog over de grond. Na zo’n periode van vijftig jaar is de grond in een dicht bevolkt land vele malen meer waard dan tijdens de inpoldering.

De derde benadering betrof de droogmaking van het Haarlemmermeer, een polder van 18.100 hectare, tussen 1848 en 1852. Die droogmaking heeft het Rijk 13.789.377 gulden gekost. De poldergronden zijn geveild en verkocht voor 9.377.262 gulden. Dit komt neer op aanlegkosten van 760 gulden per hectare en een tekort van 245 gulden per hectare.

Toen ik aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw mijn promotie over de Waterbeheersing van de Nederlandse droogmakerijen aan het afronden was, lagen de aanlegkosten voor de voorgenomen inpoldering van de Markerwaard op 35.000 gulden per hectare. Zouden bij de aanleg van de Markerwaard de tekorten per hectare verhoudingsgewijs even hoog oplopen als bij de droogmaking van het Haarlemmermeer, dan zou er uiteindelijk sprake zijn van een tekort van 11.250 gulden per hectare.

Naar de maatstaven van 1992 had het Rijk op de aanleg van de Haarlemmermeerpolder een verlies geleden van in totaal 200 miljoen gulden. De inkomsten voor het Rijk vanuit de landbouw in de polder bedroegen in die tijd echter circa 75 miljoen gulden per jaar. Het netto resultaat van Schiphol, waarvan het Rijk de grootste aandeelhouder is, bedroeg 50 miljoen gulden per jaar. Op basis van deze resultaten heb ik toen in één van de stellingen bij mijn proefschrift vastgesteld dat, ondanks het verlies van bijna dertig procent op de aanlegkosten, de droogmaking van het Haarlemmermeer als een zeer succesvol project van het Rijk moest worden beschouwd.

Recent heeft het Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis een artikel van mijn hand over de Haarlemmermeerpolder gepubliceerd. Tijdens de voorbereiding van het artikel heb ik opgevraagd wat de WOZ-waarde van de bebouwing in de Haarlemmermeerpolder is. Dit bleek in 2020 ruim 34,4 miljard euro te zijn. Hiermee werd mijn stelling uit 1992 dus meer dan bewezen.

Toen ik betrokken was bij de planontwikkeling van de Markerwaard, heb ik bovenstaand sommetje over de Haarlemmermeer en de daarbij behorende principes ook eens besproken met de financiële afdeling binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Mij werd zeer vriendelijk voorgehouden:Je hebt wel gelijk, maar zo berekenen we dat niet.” Men bleef rekenen met de vijftig jaar afschrijving. Dit was overigens niet de hoofdreden dat de Markerwaard niet is doorgegaan.

 

Alle rechten voorbehouden

Media