De zeventiende eeuw was een rijke eeuw voor Nederland. Zonder de scheepvaart op de Zuiderzee en het verdere netwerk van scheepvaartwegen had de voorspoed destijds waarschijnlijk niet tot stand kunnen komen. Het vervoeren van goederen en mensen per schip van de oostwal naar westwal van de Zuiderzee en vice versa was aanzienlijk goedkoper dan transport over land. Het ging hier om het vervoeren van turf, vlees, graan, boter en kaas. Ook staken jaarlijks vele duizenden Hannekemaaiers uit Duitsland de Zuiderzee over. De overtocht was vanwege de vele ondiepten en geulen niet ongevaarlijk. Als een schip uit koers raakte, ontstond er al spoedig een levensbedreigende situatie. De honderden wrakken die in Flevoland zijn gevonden, tonen dat aan.
Vanaf de zeventiende eeuw voeren ook de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) via de Zuiderzee naar andere werelddelen. In Azië, bijvoorbeeld, werden vele handelsposten en forten gebouwd. De handelsactiviteiten van de VOC brachten Nederland veel rijkdom. De handel kende echter een schaduwzijde. Zo stichtte de VOC hardhandig een hoofdkwartier in de Indonesische stad Jayakarta dat de naam Batavia kreeg. De lokale bevolking werd met bruut geweld onderdrukt, tot slaaf gemaakt en verhandeld. Pas in 1949 kwam er een einde aan het Nederlandse koloniale bewind in 'Nederlands-Indië'.