“Het is niet zo dat zo’n ding helemaal weg is”

Het bergen van vliegtuigwrakken tijdens en na de Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in Nederland en zijn wateren ongeveer 5.500 vliegtuigen verloren gegaan. De vliegtuigen die boven land zijn neergekomen, zijn doorgaans wel geborgen. De term ‘bergen’ is volgens Ivo de Jong, voorzitter van de Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945, echter relatief.

Crazy Horse

Berging van de Amerikaanse B-17 Flying Fortress, bijgenaamd ‘Crazy Horse’. Het toestel nam op 21 februari 1944 deel aan een bombardement op vliegveld Diepholz bij Osnabrück. Op de terugweg werd de B-17 geraakt door luchtafweergranaten. Boven de Veluwe gaf piloot Ralph W. Holcombe de bemanning de opdracht uit het toestel te springen. Een aantal van hen werd krijgsgevangen gemaakt, de anderen werden door het Nederlandse verzet verborgen. Alleen Holcombe bleef aan boord. Boven het IJsselmeer sprong hij uit het toestel, dat neerstortte op de Spiekerzandbank. Holcombe overleefde zijn avontuur niet; zijn lichaam werd twee maanden later door een visser gevonden. Bij de drooglegging van Zuidelijk Flevoland werd het toestel gevonden en in 1970 geborgen (bron: Batavialand, collectie Jaap Meijer).

Alle rechten voorbehouden

De vraag is: wat is geborgen? Daar is discussie over; daar kun je een hele wetenschap van maken. Het overgrote deel van de toestellen, ik denk wel 99 procent, is ‘geborgen’, maar er zullen vrijwel altijd wel restanten in de grond zitten. Als je een toestel had dat in de Tweede Wereldoorlog neerstortte; negen van de tien keer gingen de Duitsers daar al iets ‘bergen’. Als ze er maar enigszins iets uit konden krijgen, haalden ze het eruit; ook in het IJsselmeer trouwens. In het IJsselmeer hadden ze een drijvende bok waarmee ze de toestellen, als ze deze konden vinden, al voor het grootste gedeelte uit het water takelden. Ook op het land werd, ofwel door de Duitsers, ofwel door een aannemersbedrijf, zo goed en zo kwaad als dat ging al ‘geborgen’.

Na de oorlog krijg je dan de Engelsen en de Amerikanen die op zoek gaan naar hun vermisten. Ze gaan dan naar hun kisten toe waar nog vermisten aan boord zitten en gaan kijken: “Kunnen wij hier een berging uitvoeren?” Daar komen dan een aantal ‘bergingen’ uit voort. Daarna krijg je schroothandelaren, die eind jaren veertig, begin jaren vijftig heel erg actief zijn. Ze doen het met toestemming van het ministerie van Financiën; ze krijgen gewoon een briefje dat ze toestemming krijgen om vliegtuigwrakken op te graven. Dan krijg je in de jaren tachtig en jaren negentig de amateurs, zoals Johan Graas. Een deel van de leden van de Studiegroep zit daarbij. Die gaan ook nog eens ‘bergen’.

Er is dus heel veel gedoe geweest rond die vliegtuigwrakken. Als je nu vraagt: hoeveel zitten er nu nog echt in de grond? Nou, dat zijn er niet zo veel meer. Daar kan ik heel moeilijk een getal aan hangen. En dat is waarom het aantal wrakken dat nog in de grond zit, de echte moeilijke gevallen betreft. Want ze hebben destijds met de middelen van die tijd geprobeerd te bergen, met een driepoot-affuitje. Maar ze hadden natuurlijk geen grote damwanden of grote pompen om het water weg te pompen. Kortom, het bergen van die toestellen ging toen redelijk primitief. Daardoor zitten van een toestel dat toen geborgen is vaak nog wel restanten in de grond. Het is niet zo dat zo’n ding helemaal weg is.

Bron: Erfgoedpark Batavialand te Lelystad, Project Short Stirling, Interview met Ivo de Jong, 18 januari 2021.

Alle rechten voorbehouden