Maar op een gegeven moment, dat heeft te maken dus met die duinenrij langs de Noordzee, heb je diverse gaten waar dus die IJssel en die Vecht het water kwijt kunnen.
Maar daar komt dan vanuit de Noordzee ook het materiaal, het zoute water, maar ook het kleiig materiaal naar binnen als het rustig is. Als het niet rustig is, gaat het zand wat verder. In elk geval, waar het rustig begint te worden daar kan de klei naar beneden vallen. En dan krijg je opbouw van materiaal uit het gebied van het westen, uit de Noordzee. En dat noemen ze dan de Calaisafzettingen. Wij noemen het altijd oude zeeklei. Dat is dan het pakket oude zeeklei dat rust op het veen of direct op het pleistocene zand. De zeespiegelstijging gaat dan nog door hè, met behoorlijk wat centimeters soms. En het hele gebied Oostelijk Flevoland wordt op een gegeven moment overstroomd in de monding van de IJssel en de Vecht. Dat wordt dus bedekt met oude zeeklei.
Als het dan volgroeid is of vol gesedimenteerd is, dan komt daar ook de veenlaag bovenop. Dan krijg je dus een groot veengebied, maar bij die veenvorming heb je dus in het westen, de Markerwaard, maar ook in Zuidelijk Flevoland, gebieden met open water. Gebieden dus die de zeespiegelrijzing niet bij kunnen benen. Dat zijn dan de eerste aanzetten van een ommekeer van land naar water. Het veengebied wordt dan opgeruimd, er komt een plas water en dat is dan de voorloper van het meer Flevo, wat de Romeinen dan ook noemen. Je hebt dus oude zeeklei, je hebt het meer Flevo en je krijgt dus weer een andere situatie. Want dan sluit op een gegeven moment de duinenrij in het westen van Nederland hè, het gebied, wat moet ik zeggen, tussen Vlissingen en Den Helder. Dat wordt één min of meer gesloten kust met jonge duinen er op die de zaak afgrendelen. Dus dan komt er ook geen aanvoer meer van materiaal uit het westen.