Andere tijden in de bosbouw

Populieren vervangen is duur

Jan van der Perk werd in 1987 hoofd van de onderafdeling Landschapsbeheer van de afdeling Beplantingen van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Deze was onder meer verantwoordelijk voor de aanleg van natuurgebieden. De RIJP kon het zich veroorloven veel mankracht, tijd en middelen te besteden aan het planten van bomen. Van der Perk vertelt:

Horsterwold

Zicht op het Horsterwold, ca. 1984 (collectie Joop Poelhekke).

De kwekerij zat in Oostelijk Flevoland, bij Roggebotzand. Daar zat ook een opzichter op en in die hoedanigheid werkten wij op dat moment samen aan de inplant van Zuidelijk Flevoland. Heel veel kon dus van eigen kwekerij geleverd worden. Alle bomen die je normaal in het bos vindt, kwamen van de kwekerij. Zowel de populieren als de wilgen, die als stek werden geplant, als de eiken en de beuken, die als bosplantsoen werden geplant. Zo heet dat in vaktermen. Dat zijn eigenlijk boompjes van circa zestig centimeter hoog en die gingen ook met de plantmachine de grond in.

We hadden plantmachines met drie rijen achter de trekker, daar zaten drie mensen op. Er konden drie rijen bomen tegelijk worden geplant. Dus het ging niet meer met handkracht. Er was nog wel handkracht nodig; niet om te planten, maar om het in de machine te zetten.

Op die manier zijn al die hectares geplant. De populieren en wilgen waren toentertijd te lang voor de plantmachine. Daar zijn uiteindelijk wel eigen plantmachines voor gemaakt; dat ging in één rij tegelijk, want die stonden op veel grotere afstand.

Het blijvende bos, dus beuken en eiken, werd heel dicht geplant om voldoende dicht te groeien zodat het onkruid er niet meer doorheen kon. Dus die bomen stonden anderhalve meter uit elkaar. De rijen stonden 1,25 tot 1,40 meter uit elkaar. Populieren stonden dan weer veel verder uit elkaar. Die werden ook gewoon in vierkants-verband geplant; vierkanten van drie bij vier, vier bij vier of vier bij vijf meter, afhankelijk van het soort.

Aan wat we plantten lag een heel schema ten grondslag. In het begin was bij de eerste aanleg ongeveer zestig procent populier en wilg en veertig procent blijvend hout. Dat had alles te maken met de gewenste opbouw van het bos. Want als je alles tegelijk plant, is ook alles tegelijk groot. En op het moment dat je er veel populieren instopt, heb je over twintig tot veertig jaar de mogelijkheid om weer een volgende slag te maken, en een andere leeftijdsklasse in het bos te krijgen. Dat kan je nog een keer doen met de verdeling populier en blijvend hout.  

Dat is mooi bedacht, maar als je nu achteraf kijkt, dan is het in een andere tijd bedacht dan nu. Met arbeidskosten die je je nu niet meer kunt indenken, want al die populieren, dat kost alleen maar geld. Dat merk je nu. Het vervangen van populieren door andere boomsoorten [is duur]; de opbrengst van de populieren maakt dat niet goed. Dat is toch de tijd die erover heen gaat en de maatschappelijke verandering. Ja, dat had je niet van tevoren kunnen bedenken.

Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview van Gees Brouwer en Helena van der Berg met Jan van der Perk, 3 juli 2019. 

Alle rechten voorbehouden