Alle dieren van je keuze op de boerderij

1 geïnteresseerde

Als kind op de boerderij had je vaak een vrij leven met veel dieren om je heen. Dat het hebben van dieren ook verplichtingen schept, weet Lia Smit nog te vertellen:

Ruiters Gem. Noordoostpolder; G.H. Dekkers

Ruiters in het polderlandschap (foto G.H. Dekkers). Door: Karin Haveman

Alle rechten voorbehouden

Ik was een jaar of zeven, acht toen wij gingen verhuizen naar de boerderij. Ik vond het machtig mooi. De eerste paarden heetten Wanda en Nelly, Zeeuwse trekpaarden. Later kregen wij paarden die je ook als rijpaard kon gebruiken. Op ons type boerderij was plaats voor koeien. ’s Zomers minder, omdat er op het bedrijf dan meer werk was. ’s Winters de stal vol, omdat je zelf toch veel voer, stro en hooi had. Wij mochten allerlei dieren hebben van mijn ouders, als wij er maar goed voor zorgden. Wij hadden zo geiten, een pony, kippen… Mijn vader leerde je er wel goed voor zorgen.

Zo hebben wij in ’63 ofzo meegemaakt dat de sneeuw op bepaalde plaatsen hoog opgewaaid was. Toen moesten wij om de zoveel uur met tennisrackets onder onze laarzen naar het kippenhok om een heel klein laagje warm water in de eerst leeggegooide drinkbak te doen. Temperatuur van het water controleren om de bek en tong niet te verbranden. Zij mochten ook niet nat worden, zeker de kam mocht niet bevriezen. Zo moest de bovendeur van de paardenstal op een kier, zodat de krielkippen hun slaapplaats op de rug van het paard konden innemen. Als het koud was, moesten wij de deur dichtdoen als zij binnen waren, anders deed hij dat met het afstallen voor hij ging slapen.

Toen ik later hier al werkte, deed ik niet zoveel meer aan paardrijden. Op een gegeven moment kwam ik thuis. Ik ging even naar de stal om te kijken hoe groot de jonge poesjes in de voerbak van het paard waren. Zij lagen er nog met hun moeder, net als veertien dagen eerder, maar geen paard te zien. "Ja", zei mijn vader, "die hebben wij maar verkocht, want je rijdt toch weinig." Later bleek dat het paard bij de buurman op stal stond. Zo was mijn vader.

Je moest goed voor je dieren zorgen. Bij Jaap van de Reest hadden ze soms potlammeren. Wij kwamen regelmatig bij de schaapskooi, ook al omdat wij daar de dijk op gingen om te zwemmen. Mijn zusje zorgde voor de potlammeren. Er was immers melk genoeg. Dan maar wat minder naar de fabriek. De melk werd dagelijks door de melkrijder opgehaald. Als je kaas of pap van de melkfabriek wilde, vulde je een bon in en deed die tussen het deksel. Dat deed men dan in de bus die retour kwam. Er kwam ook veel wei terug voor de kalveren, maar wij dronken ook wel eens stiekem. Best lekker, vooral bij warm weer. Ik had best belangstelling voor ’t bedrijf. Er werd ons veel verteld. Speels gevraagd van "wat zou jij op dat stuk zetten". In die tijd kende je alle namen van het vee, de rassen. Ja, dat kreeg je met de paplepel in, maar zelf boeren is iets anders. Wel kijk ik nog steeds of de regels of aardappelgeultjes recht lopen en of er veel onkruid in het gewas staat. Ook heb ik zelf veel planten, zowel binnen als buiten.

Bron: Batavialand te Lelystad, interview met mevr. A.M.A. Smit-Knook en mevr. L. Smit, 8 juni 2009.

Alle rechten voorbehouden