Ontwikkeling van getijdegebieden in Noord-Korea

Tijdens het zesde congres van de Arbeiderspartij van Noord-Korea in 1980 was een programma aangenomen voor de aanleg van zo'n 1.000 kilometer zeedijken en landaanwinning door bedijking van zo’n 300.000 hectare getijdegebied langs de westkust. In het kader van dit plan werd de zeedijk voor de eerste grotere polder - Taegye-do - in 1984 gesloten. De dijk moest toen nog zijn definitieve profiel krijgen. De oppervlakte van het bedijkte gebied bedroeg 8.800 hectare, waarvan 7.300 hectare bestemd waren voor landbouw en 1.500 hectare voor een binnenmeer en visvijvers.

Transplanten van rijst in een van de kustgebieden van Noord Korea

Transplanten van rijst in een van de kustgebieden van Noord-Korea.

Alle rechten voorbehouden

In de zeedijk waren twee uitwateringssluizen gebouwd. Hoewel de binnendijken toen nog niet waren aangelegd, was 3.500 hectare, gelegen in de hogere gebieden, al in gebruik voor het verbouwen van rijst. Voor een tweede bedijking was gestart met de aanleg van de zeedijk. Ook was men al gestart met enkele kleinere projecten.

In verband met de realisatie van het programma had de regering destijds contact gezocht met het United Nations Development Programme (UNDP) en de Wereld Voedsel Organisatie (FAO). De FAO had op haar beurt contact gezocht met de voormalige Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) wat had geleid tot een overeenkomst voor assistentie. Hierbij waren ook medewerkers van de voormalige Dienst der Zuiderzeewerken (ZZW) en de Deltadienst van Rijkswaterstaat betrokken. De belangrijkste doelstelling van het project was om de regering te assisteren, met name door samenwerking bij het ontwerp van een 30 kilometer lange modeldijk, en bij het ontwikkelen van een modellandbouwpolder.

In het kader van het project hebben in de periode 1987-1989 enkele medewerkers van de genoemde Diensten bezoeken aan Noord-Korea gebracht en heeft een groepje Noord-Koreaanse specialisten een bezoek aan Nederland gebracht. Dit waren op zich geen eenvoudige ondernemingen, want voor een bezoek aan Noord-Korea moesten we eerst naar Rome vliegen, om informatie van de FAO te krijgen en een visum voor Noord-Korea. In die tijd erkende Nederland namelijk Noord-Korea nog niet. Vervolgens moest doorgevlogen worden naar Beijing, vanwaar we uiteindelijk naar Pyongyang in Noord-Korea konden vliegen. De Noord-Koreanen moesten eerst naar Moskou om een visum voor Nederland te krijgen en konden dan door naar Schiphol.

De gebieden waar het om ging lagen niet ver van de grens met China. Om deze gebieden te bezoeken gingen we per trein, wat een rit van zo’n vierenhalf uur was. Lokaal werden we dan met busjes en boten verder naar de van belang zijnde locaties gebracht. We werden daarbij steeds vergezeld door onze begeleider, enkele specialisten en een tolk. Ter plaatse werden we door lokale contactpersonen begeleid. Een en ander verliep, gezien de bijzondere situatie van Noord-Korea, eigenlijk best goed.

Het getij in de Gele Zee is ter plaatse van de bezochte gebieden zo’n acht meter, wat het bouwen en sluiten van een zeedijk nogal gecompliceerd maakt. Naarmate het sluitgat smaller wordt ontstaan er enorme stroomsnelheden. Bij het ontwerp van de modeldijk moest dus rekening worden gehouden met de toestand van het materiaal waarmee de dijk zou worden gebouwd, de diepte en de toestand van de ondergrond, het verloop van het getij, de te verwachte waterstanden tijdens stormen en de hoogte van de golven. De belangrijkste onderdelen van het ontwerp waren de situering en het profiel van de dijk en de methode van sluiten. Bij het bepalen van de hoogte en het profiel van de dijk moest met name rekening worden gehouden de bescherming van het talud, de te verwachten zeespiegelstijging en de inklinking gedurende de levensduur.

Bij de start van het project waren gegevens over het dijkontwerp in beperkte mate beschikbaar. Met de apparatuur die tijdens het project in Nederland was aangeschaft, en onder andere met de Trans Siberië Spoorlijn naar Noord-Korea was vervoerd, kon waardevolle aanvullende informatie voor het dijkontwerp worden verkregen. Het ontwerp van de modelzeedijk is uitgebreid besproken. Het voorgestelde tracé tussen de aansluitingen op de kust liep via maar liefst zes eilanden. Na de bedijking zou het gebied bestaan uit 23.300 hectare land, gelegen boven 4 meter beneden zeeniveau en een binnenmeer van 10.200 hectare. Het was de bedoeling om in 1989 met de bouw te beginnen. De sluitgaten van de verschillende dijkgedeelten zouden worden afgesloten met caissons. Het dijkbouwmateriaal zou met schepen over zee worden aangevoerd en met vrachtwagens verder over het voltooide deel van de dijk getransporteerd. Bij de ontwikkeling van de constructie en de uitvoering speelden een aantal problemen. Om deze problemen op te lossen waren in Nederland verschillende computerprogramma's beschikbaar, die zijn toegepast op de lokale omstandigheden.

Naast de zeedijk moesten er ook binnendijken worden aangelegd om de polders te beschermen tegen overstroming vanuit het binnenmeer. Het beheer van het waterpeil in het binnenmeer diende optimaal te zijn voor de irrigatie, de waterafvoer vanuit de polders en het achterland en voor het minimaliseren van schade aan gewassen als gevolg van het zoutgehalte.

Bij de ontwikkeling van de modelpolder waren verschillende aspecten van belang. Het betrof de structuur en het ontwerp van de irrigatie- en drainagesystemen, de locatie en het ontwerp van de gemalen, bescherming van de taluds van de belangrijkste kanalen, maatregelen ter verbetering van de bodem en de exploitatie, het onderhoud en het beheer van de landbouwgronden, maatregelen om schade aan gewassen als gevolg van het zoutgehalte tegen te gaan en het ontziltingsproces te bevorderen, alsmede het stelsel van wegen.

Terwijl de realisatie van de Taegye do-modelpolder in die tijd in volle gang was, zijn de verschillende aspecten met betrekking tot de ontginning en ontwikkeling van dit gebied besproken. Het irrigatiesysteem bestond uit een inlaatsluis of gemaal, primair irrigatiekanaal, secundaire irrigatie kanalen en irrigatiesloten. Het afvoersysteem bestond uit afvoersloten, secundaire afwateringskanalen, primaire afwateringskanalen en uitwateringssluizen of gemalen. Voor de rijstvelden werd aangenomen dat de rijst voor een korte periode twee derde van zijn lengte onder water mocht staan. De voorgestelde indeling van de polder bevatte een basiskavel van 50 x 125 meter en een basisblok van 500 x 500 meter, wat op zich een logische inrichting leek. In verband met het verbouwen van rijst was het noodzakelijk om de percelen waterpas te maken en er werd aangenomen dat het niveauverschil tussen aangrenzende percelen niet meer dan 0,30 meter kon bedragen.

Om het overtollige water weg te pompen was men oorspronkelijk uitgegaan van twaalf gemalen. In de gebieden boven gemiddeld zeeniveau zouden deze gemalen worden gecombineerd met uitwateringssluizen om het overtollige water naar het binnenmeer af te voeren. De Dienst die verantwoordelijk was voor het ontwerp en het beheer van de polder streefde ernaar om het aantal gemalen terug te brengen tot drie. De opvoerhoogte zou, afhankelijk van de oppervlakte en de waterstand in het binnenmeer, variëren van drie tot zes meter. De bemalingscapaciteit van de gemalen moest nog worden bepaald. Er werden twee soorten wegen onderscheiden: hoofdwegen en veldwegen. Er zouden geen mensen in de polder gaan wonen, maar in de omgeving ervan waren goede verbindingen met het oude land noodzakelijk. Alle wegen in het plan waren daarom verbonden met het oude land. De ontwerpcriteria die voor de verschillende systemen waren gebruikt, waren over het algemeen geschikt voor de omstandigheden in Noord-Korea, mits de systemen goed zouden worden onderhouden. Gezien het onderhoud van de bestaande landbouwgronden was het te verwachten dat ook in de nieuw ontgonnen gebieden goed onderhoud zou plaatsvinden.

Een groot deel van het te ontginnen gebied lag vrij laag. Met behulp van gemalen voor de waterafvoer zou dit in principe kunnen. Desalniettemin moesten maatregelen worden genomen om zoute kwel te voorkomen. De mogelijkheid tot ontzilting van de zoute gronden hing grotendeels af van de beschikbaarheid van zoet water en van de aard van de bodem. Ook de kwel door de zeedijk kon een probleem zijn. De bodem van het Taegye do-gebied bestond uit een ondoordringbaar gesteente in de ondergrond bedekt met een doorlatende zandlaag en een slecht doorlatende kleilaag. Voor verschillende niveaus van het water in het binnenmeer is de kwel door de zeedijk berekend.

Gemalen voor de waterafvoer zijn normaal gesproken kostbare elementen in het waterbeheer van poldergebieden. Het niveau van de bodem in het Taegye do-gebied was zodanig dat bij een goed beheer van het waterpeil in het binnenmeer een aanzienlijk deel van het water, bijvoorbeeld uit het gebied boven gemiddeld zeeniveau, door uitwateringssluizen kon worden afgevoerd.

De opzet van de Taegye do-modelpolder is uitvoerig besproken. Gezien het voorgaande werd het waterpeil in het binnenmeer het belangrijkste discussiepunt. Uiteindelijk werd bepaald dat onder gemiddelde weersomstandigheden het waterpeil in het binnenmeer het beste op een niveau van 1,5 meter beneden zeeniveau kon worden gehouden.

Zoals gezegd moesten voor realisatie van de polders zowel een zeedijk als binnendijken worden gemaakt, met in de polders een irrigatie- en een drainagesysteem. Dit maakte de projecten erg kostbaar. We hebben daarom uiteindelijk als alternatief voorgesteld om eerst alleen de hooggelegen delen van het gebied in te polderen. Dat kon op een relatief eenvoudige wijze met een relatief kleine zeedijk en zonder binnendijken gebeuren. Omdat de aanslibbing vanuit de Gele Zee erg snel gaat konden dan vervolgens de inmiddels door aanslibbing opgehoogde lagere delen stap voor stap ook worden ingepolderd. Een interessant punt hierbij was dat in die tijd in Zuid-Korea een aantal overeenkomstige projecten werden gerealiseerd. In Zuid-Korea zijn de grondprijzen erg hoog, zodat de kosten voor de dure landaanwinning met zeedijken en binnendijken op termijn konden worden terugverdiend. Noord-Korea is een communistisch land en de grond is van de Staat. In zo’n geval kunnen de hoge kosten voor de dure landaanwinning eigenlijk niet worden terugverdiend.

Al met al was dit voor de betrokken medewerkers een zowel technisch, als door de bijzondere omstandigheden in Noord-Korea interessant project. Een blik op Google Earth leert nu dat er sindsdien inderdaad een aantal kustpolders zijn aangelegd, maar nog lang niet het aantal dat men destijds van plan was. Volledige realisatie zou ook een zeer kostbare onderneming zijn geworden.

 

 

Alle rechten voorbehouden

Media