[Het was] één van de eerste projecten die ik onder ogen kreeg. De burgemeester zei:
“Nabestaanden willen dat ik het vliegtuig ga bergen. Daar hebben we niet de middelen voor. Wat moet ik doen?”
Toen zei ik: “Geef maar aan mij.” Ik vond het meteen een heel interessant project en ik dacht:
“Dit moeten we gewoon gaan doen.”
Toen was het nog zo dat je maar zeventig procent van de directe bergingskosten vergoed kreeg. Toen dacht ik bij mezelf:
“Dit is gewoon te belangrijk. We moeten deze ereschuld gaan inlossen.”
Ik dacht:
“Wat die andere dertig procent betreft: ik ga wel kijken hoe we dat voor elkaar krijgen. Desnoods gaan we een crowdfunding-project opzetten met zijn allen, maar dit moeten we gewoon gaan doen.”
En toen ik me daar mee bezig ben gaan houden, en ging uitzoeken hoe het nu eigenlijk zat met de kosten en alles, kwam eigenlijk vrij snel het verlossende woord van het Rijk. Een motie was aangenomen en het Nationaal Programma Kansrijke Bergingen zou er komen, waarbij dus honderd procent van de directe bergingskosten die de gemeente maakt zouden worden gedekt. Maar goed, dan ben je er nog niet, want dan heb je alleen nog maar het toestel geborgen, maar alle extra dingen heb je nog niet bekostigd, zoals een projectleider vanuit de gemeente, de publiciteit, de website, de documentaire, het kinderboek; noem het allemaal maar op. We wilden er echt meer mee doen. Dat is gelukkig gelukt.