Aandrijfwerktuigen voor polderbemaling

Voor veruit de meeste polders in ons land vindt de waterlozing inmiddels plaats door bemaling. Vaak wordt het water geloosd op boezemkanalen, van waaruit het door uitwateringsluizen of nogmaals door bemaling wordt geloosd op zee, op de rivieren, of op het IJsselmeer. De volgende typen aandrijfwerktuigen werden of worden bij de bemaling van polders toegepast: windmolens, stoommachines, zuiggasmotoren, dieselmotoren en elektromotoren.

Gemaal de Blocq van Kuffeler

Gemaal de Blocq van Kuffeler, één van de vier gemalen voor de bemaling van de polder Flevoland (archief Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders)

Alle rechten voorbehouden

Over windmolens heb ik recent geschreven in een bijdrage aan Flevolands Geheugen. Daarom zal hier alleen op de andere aandrijfwerktuigen worden ingegaan.

Stoommachines waren reeds lange tijd in gebruik voordat zij in Nederland voor polderbemaling werden toegepast. In zijn in 1885 gepubliceerde boek Stoombemaling van polders en boezems beschrijft Adrien Huet uitvoerig hoe de invoering van de stoommachine bij polderbemaling heeft plaatsgevonden. Steven Hoogendijk was in 1776 de eerste die een proef deed met een stoommachine om water uit de binnenstad van Rotterdam uit te malen. Hier kwam regelmatig hoog water voor, dat ontstond doordat de poldermolens hun water op de rivier de Rotte uitsloegen, waardoor het naar de binnenstad stroomde. Het is echter bij proeven gebleven.

Intussen was Rhijnse Lieve Brouwer er in 1781 in geslaagd om voor Jan Hope op diens buitenplaats Groenendaal bij Heemstede een stoomgemaal te bouwen. Dit gemaal pompte in droge perioden water naar de buitenplaats op, teneinde verdroging van de zandgronden tegen te gaan. Het gemaal heeft zeer goed voldaan. Het is dus het eerste goedwerkende stoomgemaal in Nederland geweest, toegepast om verdroging te voorkomen, in een land dat de grootste moeite had om zijn overtollige water te lozen.

Het eerste stoomgemaal dat goed voor de bemaling van een polder heeft gefunctioneerd heeft de polder Blijdorp bemalen. Het gemaal, met een capaciteit van 43 kubieke meter per minuut bij een opvoerhoogte van 2,20 meter werd in 1787 in werking gesteld. Het lukte echter niet om het gemaal aan de ingelanden te verkopen, zodat het werkeloos bleef staan.

Het eerste stoomgemaal dat gedurende enige jaren een polder heeft bemalen, is in 1794 ingezet in de Eerste Bedijking der Mijdrechtsche Droogmakerij. Hoewel het gemaal goed functioneerde heeft het in de winter van 1794-1795, vooral door gebrek aan steenkolen en door vorst, meestal stilgestaan. In de zomer van 1808 brandde het gemaal af. In juli 1809 werd een nieuw stoomgemaal in werking gesteld. Het bleef goed werken tot november 1812, maar de kosten waren, vooral door de kwel en de prijs van de steenkolen, hoog. Hierom werd het gemaal buiten werking gesteld en later gesloopt.

De polder van Nootdorp van 1.138 hectare is in 1844 de eerste droogmakerij geweest die volledig met een stoomgemaal is drooggemalen, binnen enkele jaren gevolgd door de veel omvangrijker droogmaking van het Haarlemmermeer.

In verband met het beschikbare vermogen waren, naast het door de machines te leveren vermogen, de tijd die nodig was om de machines op te starten, en de benodigde tijd voor schoonmaken en bediening van belang. Aanvankelijk kon het 10-30 uur duren voordat de stoommachines bedrijfsklaar waren. De ketels dienden eenmaal per week te worden schoongemaakt, zodat voor de daadwerkelijke bemaling ongeveer 25 werkdagen per maand beschikbaar waren.

Zuiggasmotoren zijn sinds het begin van de twintigste eeuw toegepast. Zij hadden een laag brandstofverbruik en waren eenvoudig te bedienen. Zij hadden echter ook de nodige nadelen. Zo was, vanwege de benodigde stookinrichting en gaszuiveringsinstallatie, een zwaar funderingsblok noodzakelijk en moest de motor met toebehoren regelmatig worden schoongemaakt. Het stoken was moeilijk. De bediening was daardoor vuil en onaangenaam, en vereiste meer zorg dan bij een stoomgemaal. Zuiggasmotoren zijn slechts in enkele polders toegepast.

De eerste dieselmotor is in 1904 in de Niedorperpolder geplaatst. Het was een motor die twee centrifugaalpompen aandreef met elk een capaciteit van 30 kubieke meter per minuut. Daarna werden steeds meer dieselmotoren en andere verbrandingsmotoren voor bemaling toegepast. Dieselmotoren zijn vrijwel direct bedrijfsklaar, en onder- en overbelasting kunnen gemakkelijk worden opgevangen.

De eerste toepassing van elektrische bemaling vond plaats bij de gemalen die omstreeks 1900 voor een aantal kleine polders zijn ingezet bij de verlegging van de monding van de Maas. Elektrische gemalen zijn eenvoudig te bedienen en ze kunnen bovendien gemakkelijk automatisch worden aangestuurd. De kleinere en middelgrote gemalen zijn daardoor tegenwoordig in de regel elektrische gemalen. Met de mogelijkheden voor automatische bediening kunnen deze gemalen zeer efficiënt worden ingezet, waarbij het bij een daarop afgestemde peilregulatie mogelijk is om de bemaling vooral op basis van nachtstroom in te zetten.

In de grotere polders zijn de windmolens veelal vervangen door stoommachines, en deze op hun beurt weer door dieselgemalen of elektrische gemalen. In de kleinere polders zijn vele windmolens echter direct vervangen door elektrische gemalen. Dit werd mede veroorzaakt door het feit dat de elektriciteitsbedrijven zodanige tarieven rekenden, dat hulpbemaling zeer duur werd, maar totale omschakeling van windbemaling op elektrische bemaling aantrekkelijk.

Alle rechten voorbehouden

Media