"Hebben we Almere nog wel nodig?"

De nieuwe stad onder druk - of toch niet?

1 geïnteresseerde

In 1978 trad in Amsterdam een college van B&W aan, met onder anderen Jan Schaefer en Michael van der Vlis, dat zich tegen het overloopbeleid keerde. Deze beleidswijziging vormde een bedreiging voor de poldersteden. De planoloog Henk Licher vertelt:

Dienst Herhuisvesting gemeente Amsterdam

Via de Amsterdamse Dienst Herhuisvesting kwamen veel Amsterdammers in Almere en Lelystad terecht. (foto J.U. Potuyt).

Alle rechten voorbehouden

Van der Vlis was de uitvinder van het compacte stad-idee: alles binnen de bestaande stad bouwen. Daar zat niet alleen een redenering van vorm achter. Hij vond echt – dat hebben we later ook wel met hem uitgesproken – dat de stad verliezen leed door al die inwoners die weggingen. Er vond misschien getalsmatig geen grote leegloop plaats door het groeikernenbeleid, maar het draagvlak voor voorzieningen nam af, de stad erodeerde als het ware. Dat was zijn idee, en achteraf had hij daar misschien geen ongelijk in, vooral ook door de sterke terugloop van de gemiddelde huishoudengrootte. Hoe het ook zij, de groeikernen moesten uit het beleid weg. Daar was ook een praktische reden voor: als er overal in de omgeving van Amsterdam werd gebouwd, dus laagbouw met een tuin, dan werd zijn beleid – compacte stad en het genereren van energie om die bestaande stad in stand te houden – verzwakt. Dus daar zit weer een hele controverse achter.

Toen ik in Almere werkte – dat was rond ’83 – kwam Van der Vlis op visite bij de toenmalige landdrost, Han Lammers. Ze kenden elkaar natuurlijk uit de PvdA en hadden uitgesproken tegengestelde opvattingen over het ruimtelijk beleid. Er was ook een ambtenaar bij, een oud-collega van me. Er werd gesproken over alles en nog wat, inclusief de relatie Amsterdam-Almere. Van der Vlis zei toen:

“Kort en goed, Lammers, wij hebben Almere niet meer nodig.”

Eigenlijk was de boodschap: stop ermee! Lammers mompelde iets van: “Dat zullen we nog wel eens zien.” Dat gesprek verliep dus een beetje onaangenaam. Mijn oud-collega had een envelop bij zich. Toen ze weg gingen gaf hij me de envelop en zei:

“Hier zijn de contingenten voor het komende jaar.”

Er was dus een bestuurlijke bovenstroom, die zei: “Hebben we Almere eigenlijk wel nodig?” Maar daaronder ging het gewoon door.

Bron: Batavialand te Lelystad, Project Provinciewording, Interview met H.J. Licher, 4 maart 2011.

Alle rechten voorbehouden