Blijvers en wijkers

De bossen van Zeewolde

Karel Wethmar, jarenlang nauw betrokken bij het ontwerpen van Zeewolde, vertelt hoe de bossen rond de dorpskern zijn ontwikkeld.

Snoeien in het Horsterwold

Snoeien in het Horsterwold, 1984 (foto D. Huizinga, collectie RIJP).

Alle rechten voorbehouden

Bij het maken van de inrichtingsplannen van Zuidelijk Flevoland werd al direct duidelijk dat aan de Randmeerkant ook bossen zouden moeten komen. Het Horsterwold grenst natuurlijk direct aan Zeewolde. Je kunt het ook omdraaien en zeggen dat Zeewolde aan het Horsterwold grenst. Direct na het droogvallen, dus eind jaren zestig, begin jaren zeventig, is men met het planten van die bossen begonnen. Je zou kunnen zeggen dat toen wij in de jaren tachtig aan de bouw van Zeewolde begonnen, er dus al rugdekking was vanuit de uitlopers van het Horsterwold. Dat was natuurlijk fantastisch; je had direct uitloop uit het dorp het bos in. Er was ook een stuk beschutting vanuit het zuidwesten, zou je kunnen zeggen. Dat was prachtig.

Het is natuurlijk wel zo – en dat is natuurlijk in alle bossen van Flevoland steeds gebeurd - dat het opgezet is met een plan. Ik noem dat dan altijd maar - dat wordt ook in de bosbouw zo genoemd - de blijvers en de wijkers. Men heeft in eerste instantie veel loofhout, abelen en populieren gezet. Die zijn wat later natuurlijk vervangen door blijvende soorten. Wat overigens wel karakteristiek is aan het deel van het Horsterwold dat direct aan Zeewolde grenst, is dat daar ook naaldhout is. Dat is verderop in het Horsterwold minder omdat de zandgrond daar wegduikt  onder de klei. Direct aan Zeewolde grenzend zijn er in het Horsterwold dus stukken met naaldhout, en dat toch vrij specifiek. Net bij Roggebot in Oostelijk Flevoland is er ook een stukje, maar verder is dat in Flevoland toch echt uniek.

Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview van Marina van Arendonk met Karel Wethmar, 16 juli 2019.

Alle rechten voorbehouden